Esch, Nicolaas vanClaes van Essche werd geboren te Oisterwijk in 1507. Zijn vader was fabrikant en handelaar in wollenstoffen. Claes studeerde aan het Bossche fraterhuis (humaniora bij de Dominicanen). Daarna ging hij studeren aan de Leuvense Hogeschool (1526): wijsbegeerte, theologie en kerkelijk recht. Hij werd priester gewijd (1531-1532) en droeg zijn eerste heilige mis in Diest op. Reisde af naar Keulen om zich bezig te houden met de opvoeding van studenten in een klein studentenkosthuis, o.a. Peter Canisius en Lawrence Surius. Hij doceerde er rechten en later ook filosofie aan het gymnasium Montaner Burse. Intussen onderhield Esschius nauwe contacten met de Keulse Karthuizers van het St. Barbara-klooster, die een heilig verbond met Ignatius hadden gesloten, en sloot er hechte vriendschappen, onder anderen met Lanspergius en Kalckbrenner. Hij wilde bij de Karthuizers intreden, maar zijn zwakke gezondheid liet dat niet toe. In 1538 kreeg hij er als prebendarius wel een cel toegewezen om een eenzaam en contemplatief leven te kunnen leiden. Studeerde aan Keulse universiteit als 'jurista'. Werd eind 1538 echter benoemd tot rector van St. Catharina-dal, het oude grote begijnenhof in Diest. Van Esch stond onder invloed van de moderne devotie en Ruusbroec. Hij streefde naar waarachtige en persoonlijke geloofsbeleving, wars van alle uiterlijk vertoon. De nadruk lag op onthechting, devotie en gebed, en op verering van de H. Geest. Op het ogenblik van zijn ambtsaanvaarding werd het dagelijks leven in het begijnhof gedomineerd door wereldse zaken. Begijnen dreven veelvuldig handel, hadden veel contacten met buitenstaanders en waren vaak afwezig van het hof. Pastoor Van Essche voerde nieuwe statuten en hervormingen door. Het begijnenkleed werd zwart in plaats van grijs, als uiting van boete en inkeer. Contacten tussen begijnen en stedelingen werden zo veel mogelijk beperkt en handelsactiviteiten moesten worden beperkt. Zowel begijnen als omwonenden voelden zich benadeeld door deze maatregelen en protesteerden. Esschius nam ontslag en keerde terug naar Keulen. In 1539 trok hij in het Oisterwijkse Maagdenhuis, dat hij een nieuw huis met hof schonk, als leerling en volgeling van de Oisterwijkse vrouwen. Hij gaf hen dezelfde geestelijke regel die hij geschreven had voor de begijnen in Diest. Nog in 1539 werd hij opnieuw pastoor van het Diestse begijnhof en dat zou hij blijven tot zijn overlijden. De begijntjes en inwoners protesteerden opnieuw tegen de hervormingen van pastoor Esschius en trokken naar de schepenbank. Door de aard van de beschuldigingen die werden geuit tegenover de pastoor, kwam ook de inquisitie eraan te pas. In 1548 werd Van Esch echter van alle beschuldigingen vrijgesproken. Esschius moedigde de begijnen aan om in te treden in een klooster. Granvelle, aartsbisschop van Mechelen benoemde hem op 1 oktober 1569 tot landdeken over een veertigtal pastoors. Tot zijn belangrijkste werken behoren Introductio in vitam introversam tot de nieuwe editie van Templum animae (Antwerpen 1563) en Exercitia theologiae mysticae, seu exercitia quaedam pia, quae compendio hominem ad vitam perfectam instituendam juvare possunt (Antwerpen 1563). Hij stierf aan de pest op 19 juni 1578 en werd begraven voor het hoogaltaar in de kerk van het begijnhof te Diest. Literatuur: A. Huijbers, Oud Oisterwijk (Oisterwijk 1923). |