Lenartsz., JoannesGeboren te Oisterwijk omstreeks 1504. Hij voltooide zijn studie in het klooster der kanunniken van Augustinus te Ter Rugge nabij Brielle. Die kanunikken bedienden destijds ook de parochie Oisterwijk vanuit Leuven. Joannes werd er pater-oeconoom of procurator en was belast met het huishouden der gemeenschap. Hij verbleef in Brielle tot zeker 1545. Vervolgens werd hij rector van het augustinessenklooster in Gorcum om er financieel de zaken op orde te brengen. Katholieke geestelijken waren ten tijde van Alva’s schrikbewind in Gorcum actief in het opsporen van degenen die gebrek toonden aan trouw aan de katholieke kerk. In de Gorcumse archieven is materiaal voorhanden over pastoorsverklaringen over kerktrouw en over Pasenhouden. De bijpastoor hield tijdens de processies de eerbied van de Gorcummers in de gaten. Ketters werden door de pastoor bij de stadsregering aangegeven. Zo werden 65 personen in Gorcum in 1566 door de Bloedraad veroordeeld. Het kllooster in Brielle werd door de geuzen gesloten, nadat zij op 1 april 1572 de stad hadden ingenomen. Op 27 juni 1572 viel ook Gorcum in geuzenhanden. Joannes en andere vooraanstaande katholieken werden opgesloten in de stadsburcht en per schip naar Brielle vervoerd. In een showproces werden ze op maandag 7 juli veroordeeld tot de dood. Sommigen van de veroordeelden ‘bekeerden’ zich op het laatste moment om hun leven te redden. De anderen werden in de nacht van 8 op 9 juli 1572 opgehangen aan een oude balk van de turfschuur van het kanunikkenklooster, waar Joannes jarenlang had verbleven. Toen Joannes Lenartz aan de beurt was de martelaarsdood te sterven wendde hij zich smekend tot de baljuw Jan van Duvenvoorde, waarvoor hij in zijn kloostertijd menigmaal als gastheer was opgetreden. Maar de vragende blik van Joannes werd niet beantwoord. De martelaren van Gorcum werden in 1675 zalig en op 27 juni 1867 heilig verklaard. Doch de Nederlandse bisschoppen Zwijsen en Wilmer waren er niet gelukkig mee. Zij vreesden de protestantse toorn met de heiligverklaring over zich af te roepen. De heiligverklaring zou door de protestanten, met wie Zwijsen en Wilmer samen de nationale staat Nederland wilden opbouwen, opgevat kunnen worden als een belediging aan het adres van God, Oranje en Vaderland. De doordrijvers van de heiligverklaring waren de ultramontanen en franciscanen (11 van de 19 martelaars waren hierbij aangesloten). Hun doel was bewustwording van de katholieken en het leveren van het bewijs van trouw van de reguliere geestelijkheid destijds aan de H. Stoel. De bisschoppen Zwijsen en Wilmer bepleitten uitstel of nog liever afstel van de heiligverklaring. Ook staatsman Thorbecke voelde er niet veel voor. Paus Pius IX stelde de zaak tot 1867 uit. Maar toen de liberalen politiek buitenspel stonden, werd de heiligverklaring doorgezet. Naast de Gorcumse martelaren werd tegelijkertijd Pedro d’Arbués heiligverklaard. Hij was de gevreesde inquisiteur van het Spaanse Aragon, die in 1485 werd vermoord nadat hij zelf 6000 ketters op de brandstapel had gebracht. De gezamenlijke heiligverklaring met deze massamoordenaar werd luid bejubeld door de in Rome aanwezige Oisterwijkse pastoor Hermanus van Beugen, die met vijf Oisterwijkse zouaven de plechtigheden bijwoonde. Bisschop Zwijsen was er niet bij, hij had zich ziek gemeld. De Oisterwijkse zouaven zouden weldra in Italië sterven: geen heldendood in de strijd tegen de rode Garibaldisten, doch eenvoudigweg overleden aan de cholera. In 1928 werd de tweede Oisterwijkse parochie naar Joannes van Oisterwijk vernoemd. Zijn feestdag is 9 juli. Kapelaan en schrijver Anton Huijbers had in de jaren daarvoor geklaagd dat Joannes in zijn eigen Oisterwijk nauwelijks vereerd werd. Literatuur: A. Huijbers, Oud Oisterwijk (Oisterwijk 1923); De Rooie Roeptoeter, nummer 44 (oktober 1997). |