Wit, Henricus de

Henricus de Wit

Gedoopt te Raamsdonk op 27 augustus 1807 als zoon van Petrus (Pieter) de Wit (Maassluis circa 1774-Raamsdonk 13 september 1853) en Anna Sijlmans (Raamsdonk circa 1775-27 oktober 1852). Hij werd priester gewijd te Münster op 17 maart 1832 en in september 1832 werd hij kapelaan aan de Heikese kerk te Tilburg onder pastoor en later bisschop Zwijsen. Zwijsen was in een brief van 23 oktober 1832 vol lof over hem: ‘De nieuwe kapelaan voldoet zeer goed: hij is nog wat onduidelijk in Zijne Sermonen, dan hij heeft een goede stem en dit zal beter gaan, wanneer hij wat meer vrijmoedigheid krijgt en zijne stem gezet is’. Zwijsens kapelaans moesten ’s avonds om 20.30 uur binnen zijn om met hem het avondgebed te verrichten. Hij wachtte ze met de lamp in de hand in de gang vande pastorie op, en niemand waagde het te laat te komen. Vervolgens werd De Wit pastoor te Oisterwijk (1851-1856) en vanaf 21 september 1856 pastoor en deken te Boxtel tot zijn dood. De Wit bewoonde als laatste Oisterwijkse pastoor de oude pastorie in de Kerkstraat. In zijn houding tegenover vermaak toonde hij zich een waar volger van bisschop Zwijsen. Hij zette in Oisterwijk in 1855 een offensief in tegen de gilden, die naar zijn mening afbreuk deden aan de kerkelijke normen en waarden. Hij bad tot God om de talrijke gilden in Oisterwijk te doen verminderen, vooral vanwege het feit dat de gildenbroeders vaker het café dan de kerk bezochten. De pastoor besloot jaarlijks het reglement met daarin allerlei verboden aan de gildenbroeders voor te lezen. Maar hij kreeg tijdens die voorlezingen weinig aandacht van de leden van het gilde St. Crispijn en St. Crispinianus (leerlooiers en schoenmakers). De leden van het Oisterwijkse Ambrosiusgilde (bijenhouders) brachten na voorlezing van het reglement gewoon hun meisjes naar huis, terwijl de pastoor net had voorgelezen dat de ‘vrouwspersonen zich bij het vallen van de avond zonder begeleiding van manspersonen zullen huiswaarts begeven’. Gildenbroeders mochten van de pastoor voortaan ook maar één vrouwspersoon naar hun feesten meenemen en die mocht niet jonger dan 20 jaar zijn. Het ‘schandelijke dichtvrijen’ moest volgens de pastoor maar eens afgelopen zijn en ook de blijkbaar voorkomende gewoonte dat vrouwen in de teerzaal van de gilden hun kind de borst gaven. Het gilde van St. Catharina kreeg van de pastoor een veeg uit de pan, omdat het maar liefst drie feestdagen per jaar had. Het talrijkste gilde St. Sebastiaan was volgens de pastoor te ‘vrijzinnig’ en liet ‘vreemdelingen’ toe. De Wit ergerde zich het meest aan het gilde St. Barbara. Dat gilde maakte het blijkbaar zo bont dat de pastoor in de wintermaanden weigerde nog langer missen voor dit gilde te doen. In Boxtel zette De Wit zich in voor verfraaiing van het interieur van de kerk. Hij overleed na een langdurige ziekte te Boxtel op 20 januari 1871.