Zappeij, Willem ChristiaanGeboren op 26 augustus 1857 te Rotterdam als zoon van suikerraffinadeursknecht Johan Lodewijk Zappeij (Rotterdam 28 juli 1827-19 augustus 1904) en Clara van der Meer (Rotterdam 16 maart 1822-30 december 1892). Zappeij kwam op 13 mei 1899 vanuit Dordrecht naar Oisterwijk. Hij werkte hier als sigarenmaker en was bestuurslid (‘tweede functionaris’) van de in dat jaar opgerichte Oisterwijkse afdeling van de socialistische sigarenmakersvakbond, die onder voorzitterschap van Willem van Thuijl stond. Hij woonde samen met enkele andere Rotterdamse sigarenmakers in pension bij de schoenmaker en telegrambesteller Petrus Cornelis van Roij (1841-1901) aan het Kerkeind, die al vanaf 1880 onderdak bood aan toen vooral Belgische sigarenmakers. Vanaf 1 december 1899 was Zappeij in de kost bij de winkelierster de weduwe Alida Maria Habraken-Damman aan het Kerkeind, die zelf ook twee zonen had die sigarenmaker waren. Zappeij werd in 1894, 1900 en 1902 in Noord-Brabant veroordeeld wegens landloperij. Op 24 oktober 1894 werd de sigarenmaker Zappeij door de marechaussee opgepakt wegens het 'zonder middelen van bestaan' (dat werd via een fouillering vastgesteld) rondzwerven in Woudrichem. Hij kreeg twee dagen celstraf én een opname in een rijkswerkinrichting voor de duur van een jaar en vijf maanden. Op 14 maart 1900 was het weer raak toen hij door de marechaussee in Raamsdonkveer aangehouden werd. Zappeij, opnieuw zonder vast woon- of verblijfplaats, kreeg ditmaal een straf van vijf dagen cel in het Huis van Bewaring (Breda) opgelegd en een plaatsing van een jaar in de kolonie Veenhuizen, waar hij op 15 juni 1900 werd opgenomen. En ten slotte zou Zappeij op 21 december 1901 in Den Bosch aangehouden worden wegens landloperij. Dit keer kreeg hij twee dagen hechtenis, met daarbij drie jaar plaatsing in een rijkswerkinrichting. Hij overleed op 29 oktober 1919 te Dordrecht. |