Boeren ft. Heren

De moeizame relatie tussen Gèssel en Oisterwijk

Ad van den Oord, gesproken column WieKentKunst Moergestel, 23 september 2016

Ooit bestond de communistische heilstaat. En wel op de heide tussen Oisterwijk en Moergestel aan de Oirschotsedijk. Die grond was begin 1800 namelijk al eeuwenlang gemeenschappelijk bezit. Gemènt heette dat. De boeren van de Heikant hoedden er hun koeien en schapen, waarvoor ze aan de gemeente Oisterwijk een ‘wilderniscijns’ moesten betalen. Maar in 1813 stopten de Oisterwijkse heren plotseling met de inning van die belasting. Groot feest in Gèssel bij de argeloze boeren. Dat was tien jaar later wel anders. Toen stuurden de heren uit Oisterwijk de veldwachter, die elke boer die zijn belasting niet had betaald, sommeerde de gemènt met zijn schapen te verlaten. En als ze niet snel verdwenen zette Oisterwijk de marechaussee met paarden en sabel in. Hollandse stoepschijters, zou Merijntje Gijzen zeggen. En daar hadden de Moergestelse keuterboertjes het niet op. Alles wat uit het noorden naar Moergestel kwam, trok een sabel of kwam geld halen. In 1824 bereikten de gemeentebesturen van Oisterwijk en Moergestel weliswaar hernieuwde overeenstemming over het gebruik van de grond, maar tot woede van de Gèsselse boeren reserveerde Oisterwijk de beste weilanden voor haar eigen inwoners. Bovendien verkocht de gemeente Oisterwijk na 1840 in rap tempo de heidegronden aan rijke heren, die deze ontgonnen door er bomen op te plaatsen.

Van moderne fratsen moesten de boeren in de negentiende eeuw niks hebben. 50% van de mannen en maar liefst 66% van de Gèsselse deernen trouwde met iemand uit het eigen dorp. Zo’n sterke honkvastheid zag je verder nergens in de regio, en zeker niet in Holland. Die moderne Hollanders moesten op hun beurt weinig van Gèsselnaren hebben. Boeren, dat was een minderwaardig soort volk. Toen de Moergestelse boerenknecht Kees Sanders na een bezoek aan de Oisterwijkse jaarmarkt in 1831 een herberg aan het Rootven binnenstapte, werd hij uitgedaagd en getreiterd door Hollandse militairen. `Lelijken stinkenden boer', riepen ze hem na. Er volgde een wilde vechtpartij en zoals dit meestal gaat ontvingen de overige cafébezoekers de hardste klappen.

Maar soms had Oisterwijk die stinkende boeren nodig, of beter gezegd hun geld. In 1856 wilden de Oisterwijkers de weg van Moergestel naar Quatre-Bras begrinden. Immers de ontginners moesten hun verkochte hout nog altijd over een zandweg naar de rijksweg laten vervoeren. Dat was niet modern en dus on-Oisterwijks. Oisterwijk wilde de kosten delen met Moergestel. Maar de boeren hadden er natuurlijk minder belang bij dan de heren uit Oisterwijk. De provincie oefende druk uit op Moergestel. Ten slotte gingen de boeren in 1864 met pijn in het hart akkoord, maar ze hadden goed onderhandeld, ze betaalden een derde minder dan Oisterwijk.

Met de ontginners konden de boeren het slecht vinden. De eigenaar van landgoed De Hondsberg, het Eerste-Kamerlid Van Swinderen, kocht gronden aan bij het Kolkven. Vervolgens liet hij een waterkering aanleggen waardoor de Heikantse boeren hun water niet meer naar het Kolkven konden afvoeren, met als gevolg dat hun weidegronden overstroomden. Maar de Gèsselse boeren namen het recht in eigen hand. In de nacht van 25 op 26 december 1880 staken ze gewoon het dijkje van Van Swinderen door.

En dan waren er nog de jaarlijkse bras- en jachtpartijen van de Tilburgse textielfabrikanten op de jachtgronden in Moergestel. De laveloze fabrikanten raakten hem goed, maar geen konijn. De boeren van Gèssel hadden dan ook veel meer sympathie voor de arme stropers, die tenminste wel raak schoten, waardoor er minder geknaagd werd aan de kolen en wortelen. Maar die stropers werden voortdurend achter hun broek gezeten door onbezoldigde rijksveldwachters, die door de fabrikanten waren ingehuurd om hun jachtterreinen tegen stropers te beschermen. In de nacht van zondag 7 september 1913 ging het mis. Om half vier ’s ochtends nam rijksveldwachter Timmermans het bekende stroperslichtje waar in de Zandstraat. Timmermans zette meteen de achtervolging in, maar toen hij de eerste van de vier vluchtende stropers wilde grijpen, draaide deze stroper zich om en viel er een schot. Timmermans zeeg dood neer. De stropers maakten zich uit de voeten, maar werden al spoedig door politiehond Max en twee andere jachtopzieners achterhaald. Toen deze met hun revolvers dreigden, gaven de stropers zich over. Degene die het dodelijke schot had afgevuurd was Harrieke Dekkers, een los werkman uit Oisterwijk en vader van negen kinderen. De marechaussee uit Hilvarenbeek rekende Dekkers in en nam hem in een auto mee. Volgens de Tilburgse kranten probeerden onderweg Gèsselnaren de banden van de auto te doen springen door stukken glas op de weg te werpen. Dit toont aan dat de sympathie van de inwoners meer uitging naar de arme stropers dan naar de gehate jachtopzieners.

Toen in januari 1913 de gemeenteraad van Moergestel van de heren van Natuurmonumenten het verzoek kreeg om een financiële bijdrage te leveren zodat het landgoed De Hondsberg behouden kon blijven, vertolkte raadslid Kees Ketelaars de gevoelens van de boeren. Hij beschouwde De Hondsberg niet bepaald als een ‘schoon landgoed’. Het belang van Moergestel was er meer mee gediend indien de rivieren onder Oisterwijk, en dan vooral de achterste stroom, eens goed in orde werden gehouden, zodat het water uit de beekgronden beter zou wegstromen. De overige leden van de gemeenteraad deelden de zienswijze van Ketelaars en het subsidieverzoek van Natuurmonumenten werd afgewezen.

In 1918 besloot de gemeenteraad van Tilburg het verontreinigde water van de textielfabrieken uit te storten over gronden die vooral op Berkel-Enschots en Moergestels grondgebied lagen, bij het Bakseven en Galgeven. Dan zou Oisterwijk van de stank verlost zijn. Opnieuw werd duidelijk dat Moergestel voor de stadse heren niet meer dan een rioolputje was. Alles waar men zelf vanaf wilde, kon wel in Moergestel komen. Zo plaatste burgemeester Verwiel van Oisterwijk in 1929 het Oisterwijkse woonwagenkamp op de gemeentegrens met Moergestel, op de Oirschotse heide. In het centrum van Oisterwijk zette hij bordjes naar het kamp zodat trekkende zigeuners de weg snel naar Gèssel zouden vinden.

Maar toen in 1937 Theo van Heck van vakantiepark El Contento aan de Scheibaan grond in Moergestel wilde kopen, zou burgemeester Verwiel hemel en aarde bewegen om dat te voorkomen. Niet dat hij gelukkig was met El Contento en het ook aan de Scheibaan gelegen Morgenrood waar gemengd en in korte broek gekampeerd werd. ‘Een absoluut communistisch kamp’ zo oordeelde de ter zaken kundige burgemeester Verwiel. Dat maakte indruk in Moergestel. Want van dergelijke vrijbuiters moesten de boeren niks hebben. Waar Theo van Heck in Moergestel ook zocht, hij kon geen grond kopen omdat de eigenaren daarvan in overleg met het gemeentebestuur een absurd hoge prijs vroegen. En dat terwijl de arme Van Heck absoluut geen communist was. Die had Moergestel in de jaren dertig zegge en schrijven één: postbode Dirks. Hij bezorgde stipt de post, maar was volgens de burgemeester toch niet te handhaven omdat hij de vlag niet uitstak toen prinses Beatrix werd geboren.

Geen korte broeken in tenten of rode postbodes dus in Gèssel. En om te dansen moesten de jongeren naar Oisterwijk. Pastoor Van Rijckevorsel van Kessel stelde onomwonden: `De weg naar Oisterwijk is de weg naar de hel' en liet kapelaan Goossens vanaf de preekstoel zonder blikken of blozen de namen van de meisjes afroepen die in kermistijd waren gaan dansen. Zij werden zonder pardon uit de meisjescongregatie gegooid. Pastoor Janssen zette deze traditie voort. Hij weigerde jongeren die in Tilburg gingen dansen of de bioscoop bezochten de communie. Nog in 1950, toen de Oisterwijkse dansleraar Ed Grijsbach dansles wilde geven in café De Brouwer moest hij de deelnemers aan de cursus op een lijstje zetten en dat aan burgemeester Bardoel laten zien. Die had vetorecht. Van de danscursus kwam niks terecht.

De angst voor de jeugd die bedorven zou raken als ze buiten het dorp vertier gingen zoeken was er mede oorzaak van dat na de oorlog Moergestel zonder voetbalclub zat. Getalenteerde voetballers zoals Puck Smolders, Lambert Wolfs en Geert van de Pas zochten hun heil in het vermaledijde Oisterwijk. En toen het inmiddels opgerichte Audacia in het seizoen 1950-1951 aantrad in de eerste klasse van de Brabantse bond kreeg het met Toontje van der Waals een Oisterwijkse trainer. Toontje deed Audacia voor vijf gulden per week erbij, omdat hij als schilder toch al in Moergestel moest zijn. Maar op zondag bij de wedstrijd ontbrak Toontje omdat hij dan als trainer-coach langs de lijn zat bij het hoger geplaatste Uni Animo in Kaatsheuvel.

Nee, Moergestel dopte zijn eigen boontjes met een eigen burgemeester, pastoor en politieagent. Maar in 1916, dit jaar precies honderd jaar geleden, bracht de Commissaris van de Koningin een bezoek aan Moergestel. Niet uit beleefdheid maar om te zeggen dat een samengaan met Oisterwijk misschien toch wel de beste optie was. Maar een datumprikker bestond toen nog niet.

In 1936 gooide de ambitieuze Oisterwijkse burgemeester Jantje Verwiel opnieuw de knuppel in het hoenderhok. Hij wilde dat na grenswijzigingen tussen Oisterwijk en Haaren het complete bos-, ven- en heidegebied in de gemeenten Oisterwijk, Moergestel en Berkel-Enschot onder één gemeentebestuur zou komen te vallen en dat kon in de visie van Verwiel natuurlijk uitsluitend de gemeente Oisterwijk zijn. Maar de hautaine Verwiel rekende buiten de Gèsselse boeren. Die lieten eenvoudigweg weten geen zin in een gesprek te hebben. In Moergestel was men mans genoeg om het natuurschoon en het landschap zelf te verdedigen. Daar gaf men dan wel een eigen draai aan. Het verkavelen en droogleggen van het Moergestels Broek was een zegen voor de boeren. De heren van Oisterwijk en Natuurmonumenten zouden het liefst zien dat de natuur in dat Broek hersteld werd en dat de Gèsselse boeren ontwortelde fabrieksarbeiders zouden worden. Laat dat niet gebeuren, zo was de boodschap uit Gèssel. ‘Brabantse boeren were di’ kopte de krant. Burgemeester Verwiel haalde bakzeil, de boerenlobby hield de annexatie tegen.

Die boerenlobby werd in de jaren zestig alleen maar sterker, toen paard en kar plaatsmaakten voor de Mercedes Benz. En dus kwam in 1963 de gemeente Moergestel zelf met een voorstel om de slijkweg van ’t Stokske naar Groot Speijk, de Van Tienhovenlaan, te verharden. De boeren voelden zich ook heren. Alleen arbeidersraadslid Sjef Meeuwis vroeg zich nog af of er niet beter een verhard fietspad kon komen. Maar de boeren wensten ruim baan voor hun net verworven heilige koe.

Zo kwamen de boeren uit Moergesel en de heren uit Oisterwijk alsnog on speaking terms. En er was niemand meer die Gèssel kon behoeden voor deze megafusie. De broeders hadden de St.-Jozefschool al in 1959 verlaten. De zusters hadden zich in 1963 teruggetrokken uit het basisonderwijs. Zuster Cordulia en Agnatine hadden in 1976 een punt gezet achter het kleuteronderwijs. En ondanks de zware brommers die de twee lokale politiemannen in de jaren zestig ter beschikking kregen, verdween in 1992 ook het Gèsselse politiebureau. Er was zelfs geen burgemeester meer, enkel nog een waarnemer. De voormalige keuterboertjes uit Moergestel zaten behalve de pastoor dus zonder herder.

Het herindelingsspook ging dit keer dan ook niet aan Moergestel voorbij. De commissie Schampers sprak in 1992 het doodsvonnis uit. De provincie liet Gèssel enkel nog de keus tussen Diessen en Oisterwijk, tussen de strop en de guillotine. Een extern adviseur, een heer van stand, zou het fusietraject begeleiden. Het was in 1997 gedaan met de boeren. Maar mocht een heer uit Oisterwijk jullie nog ooit toespreken, bijvoorbeeld een burgemeester, trakteer hem dan na afloop niet op applaus of boe-geroep, maar neem de yell van de PSV-supporters op bezoek bij het stadse Ajax over. Boeruhh!!! Zo zal de historische oerkracht van Gèssel ook in de huidige gemeente Oisterwijk een rol blijven spelen.

Houdoe, bedankt en blèf wakker!