Backer Overbeek, Adriaan ArieGeboren te Haarlem op 2 juni 1832 als zoon van Leendert Backer Overbeek (Haarlem circa 1794), controleur bij het kadaster en later burgemeester van Schellinkhout (1837) en Medemblik (1862), en Metta van Grieken (Leimuiden circa 1807), dochter van een houtzaagmolenaar. Zijn vader mocht vanaf 21 juni 1924 voor zijn achternaam (Overbeek) de naam van zijn moeders achternaam (Backer) zetten. Adriaan Arie huwde met Thérèse Agnes Coelen (Batavia 11 juni 1850), met wie hij twee dochters kreeg: Aletta Agnes (Batavia 1 september 1877) en Thérèse Agnes (Oisterwijk 4 augustus 1881, haar dochter was de bekende Nederlandse sopraan Erna Sporenberg). Adriaan Arie groeide op in een doopsgezind gezin, dat in 1832 van Haarlem naar Hoorn verhuisde. Hij werd apotheker en ging vervolgens naar Nederlands-Indië. Op 25 september 1856 vertrok hij met een detachement suppletietroepen uit Harderwijk naar Rotterdam en vandaar met de boot naar Oost-Indië. Als bestuurslid van de Natuurkundige Vereeniging schreef hij in het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. Hij onderzocht op Timor chroomijzer en andere mineralen. In maart 1862 werd hij directeur van het Natuurkundig museum in Nederlands Indië, maar in juni 1862 trad hij al weer af. Hij publiceerde ook in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. In 1866 was hij apotheker eerste klasse op Padang (westkust Sumatra). Vanaf 1867 was hij lid van de vrijmetselaarsloge Mata Hari in Padang. De loge had in de jaren zeventig nog maar 13 leden, vooral ambtenaren en militairen. De loge deed veel voor de bevolking van Padang. Zij richtte onder meer een volksbibliotheek (1876) en de Padangsche Spaarbank (1878) op. Lid van de loge was ook Eduard Martinus Coelen, de latere schoonvader van Adriaan Arie. In 1874 deed Backer Overbeek onderzoek naar zaden en olie op Sumatra. Van 1874-1877 was hij onderdirecteur van een natuurwetenschappelijk instituut in Nederlands-Indië. Hij woonde vanaf 31 mei 1878 in Oisterwijk, afkomstig van Batavia als gepensioneerd luitenant-kolonel van de Geneeskundige Dienst in Oost-Indië. In die functie tekende hij eind maart 1882 een petitie voor E. Douwes Dekkers (Multatuli), die in de dagbladen verscheen. In de petitie werd Douwes Dekkers optreden voor de verdrukte bevolking geprezen en werd hij ten voorbeeld gesteld als strijder tegen onwaarheid, onrecht, bekrompenheid en vooroordeel. De ondertekenaars wilden een kapitaal bijeen brengen zodat Multatuli als ‘voorstander van geestesvrijheid’ op onbekommerde wijze zijn oude dag kon doorbrengen. Behalve Backer Overbeek ondertekenden ook de schilders J. Israëls en H.W. Mesdag, de kunsthistoricus Allard Pierson en de (latere) socialisten Sikko Roorda van Eysinga, Franc van der Goes en Vitus Bruinsma. Uit de correspondentie tussen Multatuli en Roorda van Eysinga (auteur van Uit het leven van koning Gorilla, over Willem III en waarvoor Domela Nieuwenhuis de gevangenis inging) blijkt dat Backer Overbeek bij een van beiden op bezoek kwam, waarschijnlijk bij Roorda van Eysinga, die immers ook op Padang gewerkt had. Kort na vestiging in Oisterwijk werd de baboe van het gezin in een krantenadvertentie aangeboden aan een familie die naar Batavia wilde afreizen. In 1900 stond in bevolkingsregister van Oisterwijk als zijn beroep provisor (gediplomeerd apotheker) vermeld. Op 17 februari 1902 meldde het Utrechtsch Nieuwsblad dat Backer Overbeek thuis in Oisterwijk bezig was met scheikundige proeven die tot een ontploffing leidden, hij kreeg ernstige brandwonden in het gelaat. Backer Overbeek is overleden te Oisterwijk op 28 augustus 1908. |