Bilt la Motte, Cornelis van Erlach van derGeboren te Den Bosch op 18 augustus 1829 als zoon van de advocaat mr. Zijwert Diederik van der Bilt la Motte (Kloetingen 3 augustus 1804-Alphen winter 1866/1867) en Johanna Perina van Loo (Amsterdam 9 oktober 1799). Niet lang na zijn geboorte vertrok het hervormde gezin naar Den Haag en later naar Goes. Na verloop van tijd streken ze in Besoijen neer nadat hun familievermogen ingeteerd was tot nul. Het magere bleke zoontje die graag met zijn neus in de boeken zat werd als leerling tewerkgesteld bij de Haagse boekhandelaar K. Fuhri. Door faillissement van Fuhri moest La Motte de Hofstad al weer spoedig inruilen voor Zuid-Beveland waar hij voor een Engelse maatschappij trachtte indijkingen te bewerkstelligen. Hij keerde terug naar zijn ouders en zuster in Besoijen, die hij met zijn spaarzame geld dat hij verdiende met publicaties (novellen) onderhield. Het gezin verhuisde op 13 juni 1855 naar Oisterwijk, waar Cornelis contact kreeg met dominee Schotel uit Tilburg, die hem hielp bij zijn schrijversloopbaan. Vader stond in Oisterwijk te boek als procureur, Cornelis’ jongere broers als klerk en militair. Cornelis zelf stond ingeschreven zonder beroep. Op 13 mei 1859 verhuisde het gezin naar Oirschot. Via een oud-minister kreeg hij een baan op de redactie van de NRC, vervolgens bij het Haagsche Dagblad. Hij vertrok naar Brussel. Na het overlijden van zijn vader (winter 1866-1867) vestigde hij zich bij zijn moeder en zus in Alphen en vertrok vervolgens naar Maastricht, waar hij wijnverkoper voor België en later ook Nederland werd. Maar voor een letterkundige voldeed dit beroep niet. Hij raakte als redacteur verbonden aan de Rosendaalsche Courant, een conservatief-roomse krant. Op 8 augustus 1868 overleed hij, slechts 37 jaar oud, aan tyfus. Zijn schrijversloopbaan was hij in Zuid-Beveland begonnen in het maandschrift Europa. Hij schreef, soms onder pseudoniem Sylvius, gelijk hij zich als Bosschenaar noemde, in o.a. Nederland, Holland, Vaderlandsche Letteroefeningen, Vergeet mij niet, Gelderland, Almanak voor het schoone en goede, Damescourant en de opvolger daarvan het Dames-Weekblad, dat laatste blad schreef hij lange tijd in zijn eentje vol. Vooral van 1855 tot 1862, dus grotendeels in zijn Oisterwijkse periode, publiceerde hij erg veel. Soms zat hij 48 uren aaneen te schrijven met een half uurtje rust, dat alles om zijn familie te onderhouden, hij was letterlijk een broodschrijver. Literatuur: T.C.L. Wijnmalen, ‘Levensbericht Cornelis van Erlach van der Bilt la Motte’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde 197-215. |