Bloemink, Henri Otto Charles

Henri Otto Charles Bloemink

Geboren op 23 oktober 1866 in Weltevreden, een voorstadje van Batavia in Nederlands Indië, als zoon van Hendrik Bloemink (ongeveer 1834-Zeist 1 november 1903) en Alwine Charlotte Krohn (ongeveer 1834-Zeist 18 maart 1909). Hij huwde op 21 april 1910 te Den Haag, waar tenminste drie zussen van hem woonden, met Jurrina Wilhelmina Rauwerda (Loosdrecht 30 augustus 1873-München 31 mei 1960). Zij had twee kinderen uit een eerder huwelijk met Cornelis Valkenburg (Helmond 19 augustus 1868-Soest 28 maart 1930), officier bij de administratie van de marine: Hendrik (Hans, Amsterdam 27 juli 1897-Oegstgeest 30 augustus 1984) en Olga Jacoba Elisabeth Valkenburg (Den Haag 8 maart 1903-München 20 december 1998). Nog wonende te Arnhem slaagde Henri Bloemink voor het literarisch-mathematisch examen dat van 20 september tot 14 oktober 1886 in Amsterdam plaats vond. Dit was de eerste aanzet tot de artsenstudie. Voor het eerste natuurkundig examen slaagde hij in juni 1889. In november 1894 behaalde hij aan de Amsterdamse universiteit het toelatingsexamen (eerste gedeelte van de studie). Op 14 maart 1896 slaagde hij voor zijn artsendiploma in die stad. Op 16 april 1896 werd hij bij koninklijk besluit benoemd tot officier van gezondheid der tweede klasse. De minister van Marine plaatste hem op 30 oktober 1896 in het hospitaal der marine op Willemsoord (marinewerf Den Helder). Op 3 augustus 1897 werd hij op non-activiteit gesteld. In september 1897 trad hij aan op het marineschip De Serdang, dat dienst deed in Nederlandsch-Oostindië. Op die boot was ook C. Valkenburg werkzaam, destijds nog de man van de latere vrouw van Bloemink. Van 1 april 1903 tot 16 augustus 1907 was Bloemink officier van gezondheid eerste klasse (in juli 1905 op het schip Reinier Claeszen), in augustus 1907 ging hij met pensioen met een uitkering van 1600 gulden jaarlijks. Al in 1908/1909 verving hij in Oisterwijk de gemeentearts Van den Heuvel gedurende twee jaar. Hij werd niet alleen de huisarts voor sigarenfabrikant Hamers, maar ook van diens personeel, via een ziekenfonds dat was overeengekomen in een collectief contract. In een ingezonden stuk in de Tilburgse krant uit maart 1909 probeerde een anonieme schrijver de katholieke vakbond van sigarenmakers in verzet te krijgen tegen het feit dat Hamers Bloemink als geneesheer voor zijn personeel had gekozen. Hamers reageerde door het personeel met gesloten biljetten een voorkeurstem te laten uitbrengen. Van de 98 sigarenmakers stemden er 91 op de niet-katholiek Bloemink. Na zijn huwelijk in 1910 vestigde Bloemink zich vanuit Zeist definitief als huisarts te Oisterwijk, ook adverteerde hij met verloskunde en gevallen der Ongevallenwet. Hij betrok het statige pand naast hotel De Linde: Lind 54, dat hij in mei 1917 zou kopen voor 9000 gulden. Eind 1910 moest er een nieuwe gemeentearts benoemd worden. Bij de gemeenteraad kwamen verscheidene requesten voor vrije artsenkeuze binnen, ook één ondertekend door enkele tientallen armlastigen. Bloemink was één van de kandidaten voor de post van gemeentearts, hij vroeg een vergoeding van 600 gulden. Hij werd echter niet benoemd. De gemeenteraad koos met negen tegen één stem voor de katholieke arts Verhoeven. Op Bloeminks briefpapier uit 1915 stond hij te boek als gepensioneerd officier van gezondheid eerste klasse der Koninklijke Marine. Bloemink was een der rijkere Oisterwijkers, in de hoofdelijke omslag van 1910 behaalde hij met een geschat inkomen van 3450 gulden de 13de plaats, in 1915 was hij opgeklommen tot de elfde plaats. Hij was lid van de sociëteit en president van de door de geestelijkheid verguisde zwemclub Oisterwijksche Bad- en Zwemvereeniigng (OBZV, in 1911 opgericht door Willy Perk), die in het Staalbergven gemengd zwemmen toestond. Zijn vrouw Jurrina werd in Oisterwijk secretaresse van de tennisclub. De Bloeminks stonden bij de gemeente ingeschreven als Nederlands Hervormd. En daarmee behoorden ze tot wat pastoor Van der Meijden betitelde als 'de akelige twee procent'. Exemplarisch is het verhaal van Martinus van de Wouw, een goed katholiek, die de hulp van Bloemink inriep om een moeilijke bevalling bij zijn buren tot een goed einde te brengen toen de katholieke arts Van der Heijden niet bereikbaar bleek. Bloemink slaagde erin het kind (Doortje Kerkhof) gezond ter wereld te brengen. Maar Van der Wouw werd op het matje geroepen door pastoor Van der Meijden omdat hij een niet-katholiek te hulp had geroepen. Het gezin Bloemink zou in Oisterwijk niet lang bijeen blijven. In juli 1915 vertrok de toen achttienjarige stiefzoon Hendrik naar Delft en in augustus 1918 verruilden Jurina en Olga Oisterwijk voor Amsterdam (Prinsengracht 845). Kort daarna (12 september 1918) trok de zus van Bloemink, Elisabeth Frederica Henriëtte Bloemink (Soerabaja 18 december 1879) vanuit Den Haag bij hem in en kocht het huis. In Den Haag woonde nog een zus van Bloemink: Charlotte Hendrika (Soerabaja circa 1876-Den Haag 20 april 1956). Op 30 juni 1923 werd de echtscheiding tussen Henri en Jurrina in de registers van de burgerlijke stand bijgeschreven. Daaraan was een jurisch steekspel voorafgegaan in de jaren 1918-1922 waarin Bloemink scheiding aanvroeg wegens overspel van zijn vrouw met gemobiliseerde militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Op haar beurt stelde Jurrina dat Bloemink haar mishandelde en beledigde en eiste een forse alimentatie. Jurrina's zoon Hans Valkenburg was na een geflopte opleiding aan de polytechnische school in dienst gegaan en inmiddels werkzaam als bankbeambte in Soerabaya. Hij en Olga, de dienstbode en de heren Van Oppenraaij en Bloot getuigden ten faveure van Jurrina. Maar Bloemink kreeg van de rechtbank een relatief lage alimentatie opgelegd omdat een militair verklaarde dat hij in 1915 op zijn kosthuis in Tilburg met Jurrina ‘vleeschlijke gemeenschap’ had gehad. Overspel en mishandeling waren in die tijd zo ongeveer de enige juridische mogelijkheden om tot een echtscheiding te komen, dus mogelijk zijn de verklaringen en getuigenis gefingeerd. De arrondissementsrechtbank van Breda verklaarde het huwelijk bij vonnis van 15 maart 1921 ontbonden, bevestigd bij arrest van het Gerechtshof in Den Bosch van 4 juli 1922. Het tegen dat arrest ingesteld verzoek om cassatie werd door de Hoge Raad verworpen op 4 mei 1923. Bloemink was in 1911 actief in de VVV en in 1921 president van de Oisterwijksche Bad- en Zwemvereeniging. Ook was hij in 1918 lid van de Tilburgse (Midden-Brabantse) afdeling van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. Op 30 mei 1921 werd zijn praktijk waargenomen door J. Koch toen Bloemink wegens ziekte verbleef in de kliniek van dr. Struycken (kno-arts) te Breda. In 1924 aanvaardde Bloemink een aanstelling als gemeentearts, nadat hij al eerder (1910) tevergeefs naar die post had gesolliciteerd. Op 20 mei 1926 werd Bloemink veroordeeld voor verkrachting van een dienstbode en kreeg zes jaar gevangenisstraf, in hoger beroep werd dat tot vijf jaar teruggebracht. De gemeenteraad had hem onmiddellijk ontheven uit zijn functie van gemeentearts. De katholieke geestelijkheid had al vanaf Bloeminks komst naar Oisterwijk tegen de niet-katholieke arts geageerd. Pastoor Van der Meijden en kapelaan Aelen, alsmede de Haarense pastoor M. van den Broek hadden in bedekte termen vanaf de kansel en in vertrouwelijke gesprekken vrouwelijke parochianen gewaarschuwd voor omgang met Bloemink. Opvallend is echter dat een groot aantal Oisterwijkse arbeiders (socialisten en katholieken) het in februari 1926 middels een petitie opnam voor 'hun' dokter, zij verklaarden 'niet in het minst over hem hebben te klagen gehad en in tegendeel uiterst tevreden zijn over de wijze waarop deze hen en hunne gezinnen heeft behandeld’. Over de rechtszaak verscheen een geruchtmakend boek van medisch psychiater en neuroloog G.C. Bolten, Een rechterlijke dwaling?. Bloemink ging op 23 november 1926 naar de Haagse strafgevangenis (Pompstationweg 48 te Scheveningen) en kwam op 8 september 1930 vervroegd vrij. Hij stierf plotseling op 6 januari 1935 te Oisterwijk, waarschijnlijk aan een hartverlamming. Zijn zus Elisabeth (Soerabaya 18 december 1879) bleef in het huis wonen tot 1949, toen werd zij opgenomen in een verpleegtehuis te Den Haag.

Literatuur: Jacqueline de Vries, ‘‘De ellendigen invloed van den zedelijken minderwaardigen dr. Bloemink’. De veroordeling van een protestantse arts door katholiek Oisterwijk’, in A. van den Oord e.a, De akelige twee procent. Andersdenkenden in katholiek Oisterwijk, 1891-1940 (Oisterwijk 1992) 95-128; G. C. Bolten, Een rechterlijke dwaling? Medisch-forensische beschouwingen over eene belangrijke strafzaak (’s Gravenhage 1928). Rijksarchief in Noord-brabant, Archief Arrondissementsrechtbank Breda, inv. nrs. 866-868-869-871.