Brink, Candidus tenGeboren op 6 april 1798 te Ibbenbueren (Westfalen, Pruisen) als zoon van Johann Anton Ferdinand (Ferdinand) ten Brink (Mettingen 13 mei 1770 - Boxtel 22 december 1847) en Anna Maria Theresia Köster (Riesenbeck 9 februari 1772 - Boxtel 12 mei 1845). Zijn vader nam met zijn broers de door zijn vader (Johann Gerhard ten Brink Mettingen 1731) gevormde handelsfirma Jan ten Brink & Co over. De firma resideerde in Mettingen en had een kantoor in Amsterdam (voor de Oriënt). Een eigen zeilvloot onderhield de handel met Nederlands-Indië, ze werd daarom ook wel de 'Indische Compagnie' genoemd. De goederen gingen via Kaap de Goede Hoop naar Nederlandse havens en via de Oostzee naar Duitsland en Noorwegen. Het hoogtepunt van de firma lag in de tweede helft van de achttiende eeuw toen ook in Sneek, samen met de geparenteerde familie Sinkel (van de 'winkel van Sinkel') zich een groothandel ontwikkelde. Ten tijde van het continentaal stelsel van Napoleon werd de firma hard getroffen, ook door kapers. In 1820 moesten bijna alle bezittingen verkocht worden. Candidus was het tweede kind van tien kinderen. In 1795 bestaat er bij reder Van Hoboken in Rotterdam een schip dat Candidus heet. Ten Brink was in 1821 al enige jaren werkzaam bij die bekende redersfirma Anthony van Hoboken in Rotterdam, dat ook vestigingen in Antwerpen en New York had. In samenspraak met een compagnon S.C. Reijnst adviseerde hij koning Willem I hoe de handel met Indië weer op te starten na het faillissement van de VOC. Candidus zeilde in december 1821 naar Indië (Java-Bandoeng) samen met Reijnst. De handelsfirma in Batavia opereerde onder de naam Ten Brink en Reijnst. Een magazijn was in Amsterdam gevestigd. Toen Reijnst op 24 december 1822 stierf, heette de handelsfirma een jaar later Ten Brink, M. Reijnst en Gijsing, die tot 1836 bleef bestaan en eigen zeilschepen bezat. Candidus was er lid van de Beurs van Batavia en hij handelde in koffie. In 1828 is Candidus medeoprichter van De Javasche Bank en wordt er directeur van. Hij doet inmiddels ook zaken voor eigen rekening en komt in het bezit van grote plantages en landerijen. In 1832 publiceert hij een zeer kritisch werk over het koloniaal beheer van Nederland over de kolonie. Hij pleit voor een Raad van Koloniën om een duurzaam vertrouwen te krijgen. Candidus keert in 1834 als rijk man in Nederland terug. Hij vestigt zich wederom in Rotterdam en doet nog verschillende zaken voor de firma Van Hoboken. Hij gaf zijn vader opdracht diverse onroerende goederen bij Boxtel (waar zijn ouders en zussen al woonden) te kopen.. In 1834 kocht hij zo de panden en percelen aan de Burgakker te Boxtel (het in 1834 door Candidus gekochte pand zou in 1917 in gebruik genomen worden door de Witte Paters). Eveneens in 1834 werd hij, wonende in Rotterdam (rentenier, grondeigenaar) bezitter van landgoed Balsvoort (verkocht in 1887) en in 1846 bezitter van 263 ha heidegrond bij Boxtel, een jaar later kocht hij nog eens 137 ha gelegen bij huidige hoeve Kampina, en daarmee is het landgoed Kampina begonnen. In mei 1852 kocht Candidus, nog altijd in Rotterdam wonende, 350 bunder heide op de Kampina van de gemeente Boxtel. In totaal bezat hij 800 hectaren (De Kampina is heden 1200 ha groot). Ten Brink verplichtte zich de gronden te ontginnen of te bebossen. Uit die tijd dateert het rechthoekig wegenpatroon. Het verhaal gaat dat de met eik en beuk beplante dreven op de Kampina (Anna-, Maria, Melanie- en Nianadreef, in 1867 aanwezig op topografische kaart) vernoemd zouden zijn naar dochters van Candidus. Maar Candidus was ongehuwd. En zijn in Boxtel woonachtige drie zussen: Angela Theresia Gerarda (Ibbenbueren 16 mei 1802-Amsterdam 22 februari 1879), Maria Anna Antoinette (Ibbenbueren 31 maart 1804-Amsterdam 3 november 1884) en Hendrika Theresia Maria Anna (Ibbenbueren 23 mei 1808-Amsterdam 11 april 1892) en een inwonend nichtje (Elise Theresia Candida, overleden te Boxtel op 23 mei 1855, zij had het syndroom van Down en was dochter van Candidus' in 1826 te Amsterdam overleden zus Lisette, die gehuwd was met haar neef) hadden toch beduidend andere doopnamen. Mogelijk zijn de dreven na Candidus dood door zijn zussen gewoon naar heiligen vernoemd (de heilige Melanie gaf evenals de zussen Ten Brink een deel van het grondvermogen aan de armen, Anna is de naam van het klooster van de zusters JMJ in Boxtel waar de zussen geld aan geven, Niana zou mogelijk in maleis ook Anna kunnen betekenen). Candidus was zeer vermogend en benoemde in 1854 zijn zussen en broer Johann Hermann Ferdinand (Ferdinand) (Ibberbueren 18 maart 1810-circa 1887) tot erfgenamen. Ferdinand startte in 1837 te Arlen een katoenspinnerij, die grotendeels door Candidus gefinancierd werd. De familie Ten Brink verkocht de Kampina in 1904 aan Gijsbert van Tienhoven. De familie woonde lange tijd in Boxtel (ook Candidus stond daar ingeschreven) en was van grote betekenis als medefinancier van de katholieke armenzorg. Drie zussen van Candidus - Angela, Antoinetta en Hendrika (Henriëtte) - boden de zusters van JMJ de mogelijkheid het klooster St. Anna (Duinendaal) uit te breiden met een kapel en gasthuis voor ouden van dagen en zieken, en lieten na hun dood hun geld achter aan het RK kerkbestuur van Boxtel, waarvan o.a. gebrandschilderde ramen in de kerk werden aangebracht. De zussen bezaten in Boxtel 620 percelen (779 hectaren) en woonden gedrieën van 1830-1870 in Boxtel (Burgakker, Centrum nummer 80), vertrokken daarna naar Amsterdam. Het pand op de Burgakker is in 1917 door de Witte Paters in gebruik genomen en nu door des chool voor kunsten St.-Lucas. Candidus ten Brink behaalde met anderen op 23 juli 1850 een prijs tijdens de Kon. Ned. Yachtclubwedstrijd te Rotterdam waaraan tal van notabelen deelnamen. Prins Hendrik, zoon van koning Willem II en oprichter van de Yachtclub, reikte de prijzen uit. Candidus stierf te Parijs op 30 maart 1860 in Hotel du Helder, in het bijzijn van zijn neef Johan Charles Gerhard ten Brink.. Hij werd bijgezet in het familiegraf (St. Petruskerk) te Boxtel en gebalsemd begraven in een zinken kist. Een bidprentje van hem bevindt zich in de verzameling van Duthmala. Hij liet een vermogen na van een half miljoen gulden. Zijn zussen schonken tonnen aan het klooster Duinendaal en aan de parochiekerk in Boxtel. In de kerk hangen twee panelen met het familiewapen. De gemeenten Mettingen en Boxtel hebben een straat naar de familie Ten Brink vernoemd. Candidus ten Brink publiceerde de volgende werken: Een woord over het beheer van Indië, over de daarin wenschelijke veranderingen, en over de Indische financiën na het tienjarig bestuur van denbaron G.A.G.P. van der Capellen (Amsterdam 1832), waarin hij pleitte voor een beter koloniaal beheer en herinstelling van een Raad van Koloniën, en Bedenkingen over den handel, en de ontwerpen van wet, tot regeling der belangen van de scheepvaart (Palier/Den Bosch 1850). Literatuur: Hubert Rickelmann: Die Tüötten in ihrem Handel und Wandel und die Wolle- und Leinenerzeugung im Tecklenburger Land (Paderborn 1961); Hubert Rickelmann, Mettingen im Wandel der Zeiten (Mettingen 1953); Gertrud Streit, 'Das soziale und kulturelle Wirken der Unternehmerfamilie Ten Brink in den Gemeinden Arlen und Rielasingen vom Jahre 1834 an bis zur Zeit des Ersten Weltkrieges', HEGAU, Zeitschrift fur Geschichte, Volkskunde und Naturgeschichte der Gebietes zwischen Rhein, Donau und Bodensee 41/42 (1984-1985) 119-152. |