Brugman, Johannes Josephus Wilhelmus (Willem)Geboren te Sloten (NH) op 1 februari 1877 als zoon van schoen- en laarzenmaker Johannes Josephus Antonius (Toon) Brugman (Amsterdam 13 januari 1842-3 april 1928), later winkelier in manufacturen (1880-1890) en wederom schoenmaker (1893), en Johanna Antonia (Naatje) Geerling (?-Amsterdam 26 augustus 1910). Hij was door het overlijden van twee eerdere broertjes in de familie door zijn vader gekscherend als ‘Willem III’ ontvangen. De familie was verhuisd van Amsterdam naar Sloten (De Baarsjes) en Willem werd door zijn vader aan de kinderen voorgesteld als ‘een broertje uut Sloten, daar lopen ze met blote poten door de sloten’. Zijn familie was van beide kanten (Brugman en Geerling) zeer vroom katholiek. Maar Willem werd het buitenbeentje in de familie Brugman. Hij voelde zich aangetrokken tot het socialisme en de drank. Willem huwde rond 1903-1904 met Johanna (Jo) Hofland (19 februari 1883-Nijmegen 15 mei 1965), met wie hij zeven kinderen kreeg (twee jongens en vijf meisjes). Willem was een man van 12 ambachten en 13 ongelukken. Eind jaren twintig woonde hij in de Kinkerstraat te Amsterdam met zijn grote gezin en zonder werk. Het was zijn oudste en nog thuiswonende zoon Wim Brugman, die redding bracht. Wim was net aangenomen als archivaris bij de Oisterwijkse Lederfabriek en deed daar bij de heer Lubbers van die fabriek een goed woordje voor zijn vader. Zo kreeg Willem Brugman sr. de kans te solliciteren bij de Lederfabriek. In zijn sollicitatiebrief van 3 augustus 1928 gaf hij aan ervaring te hebben met verpakken, emballeren en expeditie. Zijn laatste baan had hij gehad bij de ‘NV v/den Bercks marg. Fabr. Singel 88 te A’dam’, waar hij 27 tot 32 gulden verdiende. In diezelfde maand werd hij aangenomen als portier bij de Lederfabriek en verhuisde hij met zijn gezin naar Oisterwijk (Udenhoutscheweg). Eenmaal als portier op de fabriek kwam zijn Amsterdamse socialistische gevoel in opstand tegen de werkomstandigheden die hij op de fabriek gewaar werd. Een bekende uitspraak van hem was ‘Jelui bent gek’, die uitspraak bezigde hij ook tegenover zijn buurman, de lederbewerker en latere socialist Kees Bekkers. Die uitspraak vormde een beetje de doorstart in Oisterwijk van de zieltogende SDAP-afdeling. Een arbeidsconflict op de Lederfabriek in 1929 vormde de aanleiding voor Willem Brugman om samen met Jan Donders, M. van Doleweerd en Marinuske van den Bogaard, op 27 september 1929 de Oisterwijkse afdeling van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders op te richten. Slechts tot eind november 1929 was hij secretaris van de afdeling, een maand later werd hij al door Jan Donders opgevolgd. Op 21 maart 1931 overleed Willem Brugman in het Tilburgse ziekenhuis aan de gevolgen van maagkanker. Als beroep op zijn overlijdensakte stond isoleerder vermeld. Zijn zeer katholieke oudste broer en onderwijzer Toon en zijn broer Jan (rijwielhersteller) kwam net te laat uit Amsterdam in het Tilburgse ziekenhuis aan. Volgens de op papier gezette herinneringen van broer Toon zou Willem volgens een zuster vlak voor zijn dood zich weer tot het katholieke geloof bekeerd hebben. Hij kreeg een waarschijnlijk door zijn broers betaalde heilige mis in de Oisterwijkse Petruskerk, maar werd op ongewijde grond begraven op het kerkhof, daar waar de Voorste Stroom telkens het land onder water zette. Willem Brugmans vrouw Jo had geen inkomen meer en verhuisde van Oisterwijk naar Eindhoven (Kamillestraat 33), waar ze introk bij een dochter. Ze leerde er haar nieuwe man kennen, de joodse sigarenmaker Mozes Presser (Amsterdam 25 april 1886-Auschwitz 15 oktober 1942). Vervolgens is ze getrouwd in 1951 met de gepensioneerde rangeerder en communist Hendrik Broekhuizen uit Haarlem. Toen deze in 1964 stierf is Jo Hofland ingetrokken bij haar jongste dochter in Nijmegen. |