Dijck, Jacobus vanGeboren op 10 september 1817 te Waalwijk als zoon van lijstenmaker Willem van Dijck (NH) en Cornelia Verhoeven (RK). Hij huwde te Helmond op 16 mei 1872 met de modiste Johanna Paulina van Luijtelaar (Helmond 30 juli 1841), weduwe van de musicus Joannes Wilhelmus Bouman. Van Dijck kreeg met Van Luijtelaar drie dochters en een zoon, de laatste stierf echter al op de leeftijd van zes maanden. Jacobus groeide op in Waalwijk waar hij op zijn zestiende lid werd van het schoenmakersgilde. Hij vertrok daarna naar Den Bosch om er aan de Koninklijke School een vooropleiding te volgen voor een van de twee Koninklijke Academies. Hij verkoos in 1839 Antwerpen boven Amsterdam. Daar bleef hij tot 1847 als student ingeschreven. Hij was toen al bijna dertig jaar oud. Dat jaar vertrok hij naar Amsterdam om deel te nemen aan wedstrijd voor "de grote prijs" (Prix de Rome). De jury kwam er niet uit en besloot de prijs uit te keren aan de vier beste kandidaten. Jacobus was er een van. Na vier jaar behaalde hij als definitieve afsluiting van de wedstrijd de gouden medaille en werd hij toegelaten als lid van de Koninklijke Academie. Het was waarschijnlijk ook aan de wedstrijd te danken dat hij mocht gaan werken voor de Galerij van Jacob de Vos. Hij schilderde daarvoor elf historische taferelen. De stijl van Jacobus' werk is bepaald door zijn Antwerpse leermeester, Gustaaf Wappers. Naast het genoemde (werelds) historische werk maakte de Waalwijkenaar vooral vele religieuze voorstellingen. Zo schilderde hij een kruisweg voor Waalwijk (1842). Ook begon hij aan een kruisweg voor de St. Jan in Den Bosch (1861-1867). In 1858 had hij in die stad gesolliciteerd naar de functie van directeur aan de Koninklijke School. Ondanks de afwijzing was hij teruggekeerd naar Den Bosch waar hij om den brode part time aan dezelfde school tekenleraar werd. Kort nadat de opdracht voor de kruisweg van de St. Jan definitief niet door was gegaan, vertrok hij naar Helmond om daar tekenleraar te worden aan de Rijks-HBS, en directeur van de Stadstekenschool. Financieel was het een enorme verbetering. Het betekende anderzijds wel het einde van betaalde opdrachten uit de kerkelijke hoek. Op zijn 78ste moest hij om gezondheidsredenen met lesgeven stoppen. Vanaf 3 juli 1895 verbleef hij met zijn vrouw en dochter Elisa in Oisterwijk. Ze woonden bij stiefzoon Willem Fredericus Johannes Henricus Bouman (Hulst 22 juli 1866), die opzichter was bij de bouw van de nieuwe Petruskerk. Deze had de voormalige woning van de Tilburgse fabrikant Enneking gehuurd, nabij Ter Borch langs de Voorste Stroom, adres B 194. Jacobus overleed 25 april 1896 'na een langdurig en geduldig lijden', nadat hij reeds enkele malen was 'gesterkt door de Genademiddelen der H. Kerk'. Zijn stiefzoon Willem en de plaatselijke schoenmaker Cornelis Manuel van Zon deden aangifte. Jacobus Van Dijck zal ongetwijfeld in de Oisterwijkse Noodkerk zijn uitvaart hebben gehad en op het kerkhof bij de Petrus Banden zijn begraven. Het vermogen van Jacobus was volgens de burgemeester van Oisterwijk te verwaarlozen: geen onroerend goed en slechts roerende goederen van geringe betekenis. Religieus werk van hem is o.a. nog te zien in de St. Jan in Den Bosch, Lambertuskerk in Helmond, de Dominicuskerk in Leeuwarden, de St. Jozefkerk in Leusden en de St. Janskerk in Waalwijk. De werken voor de historische galerij van Jacob Vos zijn opgeslagen in Amsterdam Museum. Daarnaast zijn er diverse portretten van zijn hand bewaard gebleven. Twee ervan hangen in de Vereniging Oudheidskamer Twente. Ook de gemeente Loon op Zand heeft twee portretten in bruikleen. Van Jacobus is geen (zelf)portret bekend. Literatuur: F. Goris, 'De religieschilder Jacobus van Dijck (Waalwijk 1817-Oisterwijk 1896) en de kruisweg van de Eindhovense Catharinakerk. Een mystificatie?'', De klopkei, mededelingenblad van de Heemkundekring "De Erstelinghe 39 (2015) nr. 3, pp. 2-13. . Dit lemma is aangeleverd door Frans Goris |