Kuijsten, Johannes MarinusGeboren op 26 augustus 1902 te Sprang als oudste zoon van Johannes Sebrechtus Kuijsten (Besoijen 21 mei 1873-Sprang 23 april 1940) en Adriana Allegonda Maijers (Besoijen 9 december 1875). Zijn vader had in Sprang een eigen bakkerij en als lid van de Nederlands Hervormde Gemeente aldaar kon de familie Kuijsten met recht tot de 'kleine luyden' gerekend worden. Zijn eerste werkervaring deed hij op in de bakkerij van zijn vader maar het werk kon hem niet bekoren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte hij enige tijd als klerk bij Van Gend & Loos maar na de demobilisatie namen de ex-soldaten hun oude baantjes weer in waardoor Kuijsten opnieuw zonder werk kwam. Na zijn ontslag koos hij voor een algemene opleiding tot ambtenaar en werd hij volontair op de secretarie van de gemeente Besoyen. Zijn leermeester en cursusleider was de burgemeester van Besoijen, J. Verwiel. Toen na afloop van de oorlog de gemeentes gereorganiseerd werden - Besoijen, Baardwijk en Waalwijk werden tot één gemeente bijeengevoegd - vertrok Verwiel naar Oisterwijk. Kuijsten werd adjunct-commies in Waalwijk. Na een bezoek van Verwiel aanvaardde Kuijsten op 9 maart 1922 een betrekking als commies aan de gemeentesecretarie van Oisterwijk, welke vooralsnog tijdelijk was omdat Kuysten als protestant geen vaste aanstelling kon krijgen. Voorlopig woonde hij in een pension in het nabijgelegen Haaren en dagelijks fietste hij naar het gemeentehuis van Oisterwijk. Kuystens opdracht was de secretarie grondig te reorganiseren. Kuysten had aanvankelijk niet veel voor een betrekking in het katholieke Oisterwijk gevoeld. Hij wist hoe een buitenstaander in die dagen gedupeerd kon worden. Maar Verwiel drong aan en zegde hem alle hulp toe in zijn pogingen elders een baan te vinden na het aflopen van zijn betrekking te Oisterwijk. In een aanbevelingsbrief voor Kuystens sollicitaties omschreef Verwiel zijn nieuwe commies als betrouwbaar, beschaafd, hardwerkend en zelfstandig. Zo vervolgde hij: "Ondergetekende durft den heer Kuysten onvoorwaardelijk aan te bevelen als een uitstekend zowel theoretisch als praktisch goed geschoold ambtenaar, noest en vlijtig werker en betrouwbaar aangenaam persoon". Met deze aanbeveling en een redelijk salaris op zak verving Kuysten vanaf april 1922 de inmiddels ontslagen gemeentesecretaris M.G. Canters, die volgens Verwiel zijn werk "op z'n Brabants deed". Hij had zich echter intussen aangesloten bij de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV), een sterk anarchistisch georiënteerde beweging, en de Jongelieden Geheel Onthouders Bond (JGOB). Ook was hij sinds 1920 lid van de Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC). De bond bestond uit anti-militaristen en pacifisten en streefde naar een 'revolutionering' van zowel de maatschappij als de mens. In november 1923 - Kuysten was toen ruim anderhalf jaar in Oisterwijkse dienst - kreeg zijn hospita, mevrouw Papen, bezoek van kapelaan Litjens. Deze laatste was een fervent bestrijder van alle zedelijke en politieke opvattingen die kritisch stonden ten opzichte van de katholieke moraal en leer. Hij waarschuwde Papen voor haar huurder omdat deze niet katholiek was en 'dus' waarschijnlijk ook wel 'rood' zou zijn. De vriendelijke hospita dacht aanvankelijk dat Litjens refereerde aan Kuijstens haarkleur. Litjens repliceerde dat het hem niet ging om uiterlijkheden maar om zijn "hoedanigheden". En hij vervolgde: "Die meneer denkt waarschijnlijk dat hij hier nog eens ooit een vaste aanstelling krijgt. Maar dat zal beslist niet gebeuren en dat kan ook niet gebeuren! Daar zijn er teveel op tegen in Oisterwijk. En ik zal er tegen vechten als het geprobeerd mocht worden. Ik zou er zoo hard voor werken als ik kon". De volgende dag legde Verwiel drie eisen aan Kuijsten voor. Wilde de commies zijn betrekking behouden dan diende hij zijn lidmaatschappen met onmiddellijke ingang neer te leggen, zijn boeken dienden naar het gemeentehuis - daar bevond zich tevens het politiebureau - te worden overgebracht, en tot slot verplichtte hij Kuijsten een verklaring te schrijven waarin deze beloofde zich "te onthouden van het voeren van propaganda van politieken aard". Tevens diende Kuijsten te beloven dat hij in de toekomst studie zou maken van andere geloofsrichtingen, waaronder het rooms-katholicisme en het protestantisme. Verontwaardigd toog Kuijsten huiswaarts en schreef aldaar een verklaring aan de secretaris van het gemeentebestuur C. de Valk dat hij weigerde aan de eisen te voldoen. Kuijsten zocht allereerst steun in de kerk. Hij wendde zich tot de Tilburgse dominee Faber, tot ds. Wolters te Sprang en tot de socialistische dominee C. Kunst uit Oisterwijk. Het Oisterwijkse gemeentebestuur verleende Kuijsten met ingang van 1 januari 1924 eervol ontslag. Het weekblad van het Sociaal Anarchistisch Verbond (SAV), De Vrije Samenleving, besteedde ruimschoots aandacht aan de zaak-Kuijsten en op 1 januari 1924 verspreidden anarchisten huis-aan-huis in Oisterwijk hun krantje met de opening: "Roomsche ketterjacht. Het fascisme in Oosterwijk". In overleg met dominee Kunst werd in Tilburg ook nog een protestmanifestatie georganiseerd met als spreker Bart de Ligt. Het mocht allemaal niet baten. Na zijn ontslag te Oisterwijk kreeg Kuijsten een plaats aangeboden om te werken en wonen op de coöperatieve en vrij-socialistische gemeenschap De Ploeg te Best. Hij koos echter voor de grote vaart en werd marconist. Hij voer op Indië rond 1930. Zeeziekte maakte echter ook van die baan geen groot succes. Hij was gehuwd met Liesbeth van Mierop en stierf in Diever (Drenthe) op 15 juni 1988. Literatuur: Siebe Thissen, '"Mijn geweten is het hoogste dat er bestaat". Het radicale protestantisme van gmeentecommies Han Kuysten, 1922-1924’, in A. van den Oord e.a., De akelige twee procent. Andersdenkenden in katholiek Oisterwijk, 1891-1940 (Oisterwijk 1992) 75-94. |