Ryckel, Josephus Geldolphus vanGeboren op het kasteel te Oirbeek bij Thienen in 1581 als zoon van Jan (overleden 11 april 1611) en Anna van Linden, een adellijke familie van Hesbay. Hij studeerde fraaie letteren en wijsbegeerte in de Valk te Leuven. Daarna reguliere kanunnik te Sint-Geertrui te Leuven, waar hij in 1602 de kloosterbelofte aflegde. Zijn broer Johannes, eveneens kanunnik in deze abdij, was een tijd pastoor te Bettecum en daarna provisor (hij overleed in 1633). Josephus G. van Ryckel werd gekozen tot onder-prior en op 21 juni 1616 benoemd tot pastoor van Oisterwijk (tot 1626). Hij ging voort met het herstellen der kerk, en voerde opnieuw de plechtige diensten in. Hij werd in 1626 de laatste ongemijterde abt in Leuven (wijding 12 juli). Hij herstelde en vernieuwde de abdijgebouwen, die onder de troebele tijden veel hadden geleden, verfraaide de kerk en liet de nodige reparaties aanbrengen aan de toren. Vooral zorgde de abt voor het onderhoud en het vermeerderen van de bibliotheek. Hij publiceerde zelf een elftal werken in druk (1631-1641). De bekendste: in 1631 Vita Sanctae Begga (over Oisterwijkse begijnenhof) en studies over Maria: Hodoeporicon Marianum sive Itinera Sacra B.M. Vir. in terris (1634) en Nomen Mariae Tetragrammaton. De cultu nominis Mariani varia commentatio (Leuven 1635). Zijn grote ijver voor de godsvrucht van zielen in het vagevuur (hij schreef er drie werken over) deed hem besluiten in 1630 een broederschap voor overledenen op te richten. In zijn werken laat hij zich kennen als Maria-vereerder. In 1617 had hij te Oisterwijk een broederschap opgericht van O.L. Vr. van den Rozenkrans, dat weldra 3000 leden telde. Hij overleed te Leuven op 21 oktober 1642. Zijn grafmonument verdween in 1798, toen alles in de abdij verkocht werd. Literatuur: A. Huijbers, Oud Oisterwijk (Oisterwijk 1923); Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (deel 5) 634. |