Tienhoven, Pieter Gerbrand vanGeboren op 19 november 1875 te Amsterdam als zoon van Gijsbert van Tienhoven (De Werken 12 februari 1841-Bentveld 10 oktober 1914) en Anna Sara Maria Hacke (Loosdrecht 5 maart 1846). Vader Gijsbert was burgemeester van Amsterdam (1879), minister van Binnenlandse Zaken (1891-1894) en commissaris der Koningin in Noord-Holland (1897-1911). Pieter huwde te Vught op 15 februari 1910 met Cornelia Johanna Marggraff (Den Bosch 6 juni 1883). Het huwelijk waaruit geen kinderen voortkwamen werd op 14 augustus 1916 ontbonden. Pieter van Tienhoven groeide op als vijfde van een negental kinderen tellend intellectueel en artistiek gezin. Hij volgde een gymnasium in Amsterdam en later in Gouda. In 1895 ging hij aan Universiteit van Amsterdam rechten en biologie studeren. Promoveerde op 30 juni 1902 als jurist. Begon daarna een loopbaan in de assurantiewereld. In september 1904 richtte hij de Nationale Zee- en Brand Assurantiemaatschappij NV op, waarvan hij tot in 1949 mededirecteur bleef. Verder was hij directeur bij de NV Hollandsche Brand- en Levensverzekering Sociëteit (1908-1935) en bij de Noord-, Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche Zee- en Brandverzekering-maatschappij. Omstreeks 1905 - maar mogelijk reeds eerder - was hij in contact gekomen met de onderwijzer en amateur-bioloog Jac. P. Thijsse, die in 1904 met succes had gestreden tegen een plan van het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam om het Naardermeer als vuilstortplaats te bestemmen. Deze actie had in april 1905 geleid tot de oprichting van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, en nog hetzelfde jaar nam Van Tienhoven zitting in het bestuur. Van 1907 tot aan zijn dood in 1953 trad hij op als penningmeester, van 1923 tot 1927 als vice-voorzitter en van 1927 tot maart 1952 als voorzitter. Het kantoor van Natuurmonumenten kreeg aanvankelijk onderdak in het Amsterdamse pand van het assurantiekantoor van Van Tienhoven. In zijn bestuursfuncties bij Natuurmonumenten ging Van Tienhoven zich intensief bezighouden met het verwerven van terreinen. Hij beperkte het beleid van de vereniging niet tot wetenschappelijk interessante gebieden, maar liet met het oog op recreatie en exploitatie ook landgoederen, bossen en andere terreinen aankopen. Juist deze natuurgebieden spraken tot de verbeelding van de grote massa, en het was zijns inziens zaak dat de vereniging door brede lagen van de bevolking werd gedragen. Dit beleid, waarbij sterk werd gelet op de financiële mogelijkheden van de terreinen én van de vereniging, bracht Van Tienhoven meer dan eens in conflict met de meer wetenschappelijk georiënteerde bestuursleden. Niettegenstaande de drukke werkzaamheden die zijn vele bestuursfuncties met zich brachten, wist Van Tienhoven toch nu en dan tijd vrij te maken om de natuur in te trekken, een rugzak op de gekromde rug en met zijn cocker-spaniël Mona aan zijn zijde. Zijn vader kocht in 1904 het landgoed Kampina van de familie Ten Brink, de Kampina werd mede door zijn zorg in 1924 aan Natuurmonumenten overgedragen. Mede door zijn toedoen en die van George Perk in 1912-1913, kon de vereniging een groot gedeelte van het Oisterwijkse bossen- en vennengebied aankopen. In 1927 werd de laan van Klein naar Groot Speijck naar hem vernoemd en in 1935 kwam er een Van Tienhoven-zitbank bij het Van Esschenven. Nadat een beroerte de dood tot gevolg had (Amsterdam 5 mei 1953) werd zijn stoffelijk overschot overeenkomstig zijn wens gecremeerd en werd de as uitgestrooid op het voormalige familielandgoed 'Kampina'. Daar herinneren zwerfkeien ten oosten van de Huisvennen nog altijd aan Van Tienhoven. Literatuur: E. Peltzers, ‘TIENHOVEN, Pieter Gerbrand van (1875-1953)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994). |