Weigand, Nikolaus (Niko)Geboren te Mainz op 12 september 1895. Hij huwde met Magdalena Bayer (Worms 17 december 1899) met wie hij een dochter kreeg: Eugi (Edith Elisabeth, Pforzheim 24 augustus 1927-Loon op Zand 21 juni 2017). Weigand doorliep in Duitsland het lager onderwijs en vervolgens studeerde hij vier jaar lang aan de Kunstgewerbeschule, waar hij op 11 augustus 1913 met een goede beoordeling slaagde. Vervolgens werkte hij als tekenaar in een meubelfabriek in Worms (19 augustus 1913-5 mei 1915), daarna (tijdens de Eerste Wereldoorlog) was hij dienstplichtig soldaat tot november 1918. Van 1920 tot 1929 was hij chef van een tekenafdeling van een meubelfabriek in Baden. Op 1 juli 1929 werd hij bedrijfsarchitect bij de vestiging van de Amsterdamsche Ledermaatschappij (ALMY) in het Luxemburgse Wiltz. Op 28 september 1929 werd hij bedrijfsarchitect bij de ALMY-vestiging in Oisterwijk (Lederfabriek). Het gezin Weigand woonde eerst op de Gemullehoekenweg 65, later op het adres George Perklaan 5. Weigand was naast bedrijfarchitect ook chef van de ‘bouwafdeling’ van de Lederfabriek bestaande uit: de buitenploeg (15 man), timmerwinkel (15 man), koperslagerij (4 man ), schildersbedrijf (4 man ) en metselaars (4 man). In 1930 ontwierp hij het sportveld (en de turnhal) voor Nevelo aan wat toen nog heette de Moddersteeg. In het begin van die jaren dertig was hij ook architect van het badhuis en paviljoen van de zwemclub OBZV bij het Staalbergven. Het uitbreidingsplan van de zwemclub uit 1933 was eveneens van zijn hand. In 1930 was hij officier bij de bedrijfsbrandweer van de Lederfabriek. In 1935 vroeg hij, na enige druk van de directie van de ALMY, het Nederlanderschap aan. Pas op 28 april 1938 werd hij genaturaliseerd. Maar hij bleef in elk opzicht Duitser. Toen in 1940 het Bouwbureau van de Koninklijke Lederfabriek werd opgericht werd hij belast met de leiding daarvan. Op de grote muurschildering (vervaardigd in 1940) in de machinekamer (stoommachine) is zijn naam ingekrast. Toen meteen na de capitulatie van het Nederlandse leger in mei 1940 de Duitse Wehrmacht besloot om het barakkencomplex van het Nederlandse leger bij de Lederfabriek over te nemen en uit te bouwen tot een Wehrmachtverpflegungsamt (WVA) werd Weigand door de Wehrmacht in de arm genomen om tekeningen voor de te bouwen barakken te maken. Directeur Christ van der Aa had hem bij de Duitse bezetter aanbevolen. Tijdens de oorlogsjaren was hij actief in de Nederlandsche Volksdienst (NVD), een organisatie die met de bezetter collaboreerde en gaf hij geld aan de Winterhulp. Van februari 1942 tot oktober 1943 was hij lid van de NSB. Daarna probeerde hij zich als ‘Volksduitser’ aan te sluiten bij Duitse nationaalsocialistische organisaties. Volgens verzetsstrijdster Willy van Breemen, die als telefoniste op de Lederfabriek werkzaam was, snuffelde Weigand in haar bureaulade op zoek naar verzetskrantjes. Hij vond er één en Van Breemen moest zich bij directeur Frans de Jong verantwoorden, hetgeen overigens zonder consequenties voor haar verliep. Weigand kreeg het met meerdere werknemers aan de stok. In augustus 1944 liep een conflict zo hoog op dat directeur De Jong zich genoodzaakt zag de betreffende werknemer (Adrianus Poirters) naar huis te sturen, met behoud van loon. Weigand had gedreigd anders de Duitse Verwalter Huppertz in te schakelen. In september 1944 verdween Weigand van de Lederfabriek. Ook in de thuissituatie bleek hij niet meer te handhaven. Hij meldde zich voor medisch onderzoek in Utrecht en vervolgens bij De Mark in Breda, een inrichting voor ‘zenuwzieken’. Op 10 april 1945 werd Weigand gearresteerd vanwege zijn lidmaatschap in de oorlogsjaren van de NSB. Hij kwam vast te zitten in kamp Vught waar hij opnieuw psychische problemen kreeg en werd opgenomen in de inrichting Voorburg in Vught. Zijn huisarts Schräder betitelde hem als ‘een zenuwpatiënt en een vrij onevenwichtig driftig opvliegend persoon’. Zijn vrouw en de geneesheer van Voorburg pleitten voor vrijlating. Op 23 januari 1946 werd hij vrijgelaten. Hij vertrok in 1946 naar Aalten, waar hij werkte voor architectenbureau Hebly. Zijn vrouw en dochter woonden in 1947 nog altijd in Oisterwijk. Bron: Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, dossier 112491. |