Zoetmulder, Adrianus Jurianus (Jurriaan)

Jurriaan Zoetmulder

Geboren op 10 juli 1881 te Schiedam als zoon van Franciscus Henricus Hijacinthus Zoetmulder (Schiedam 11 september 1856-Rotterdam 28 kanuari 1930) en Cornelia Theodora Maria Antoinetta Lagerweij (Schiedam 19 mei 1859-8 augustus 1882), hij stamde af van een geslacht van katholiek-liberale kooplieden en ondernemers. Hij huwde op 14 november 1911 te Schiedam met Johanna van Klaveren (Rotterdam 19 januari 1885-?1969), een academisch gevormd schilderstalent. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren: Frans Jurriaan (Oisterwijk 18 februari 1914), Clara Maria (Oisterwijk 19 juli 1915-Oost-, West- en Middelbeers 1 mei 1996), Robert Frans (Oisterwijk 3 mei 1917-Almere 13 oktober 2000), Johanna Cornelia Clara Maria en Eleonora Joanna Francisca (Eindhoven 25 november 1925). Zoetmulder werd gevormd op een broederschool, het stedelijk gymnasium en de Leidse universiteit (medicijnen). De universitaire opleiidng zou hij niet voltooien omdat hij door ziekte van zijn vader op het bedrijf nodig was. Hij bezocht in Rotterdam de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, waar hij zijn vrouw leerde kennen. Na een verblijf te München vestigt het paar zich in Oisterwijk vanuit Schiedam op 28 oktober 1911, in het nieuw gebouwde landhuis De Claverhoeve. Dit landhuis was een ontwerp van de Rotterdamse architect Bruijnzeel. Zoetmulder werd als romanschrijver gerekend tot de zogenaamde naturalistische school. Zijn romans en toneelstukken volgen de traditie van het Hollandse realisme tussen de twee wereldoorlogen en sluiten ook nauw aan bij zijn journalistieke arbeid. Hij was medewerker van het katholieke literaire blad Van onzen tijd. Enkele van zijn werken werden door de Oisterwijkse drukkers de gebroeders Van den Boogaard uitgegeven: Langs de doolhof, Het klimmende pad, Het boek en de malaise en de gids Mooi Oisterwijk. Zoetmulders kunstenaarsroman Het lokkende leven werd op het eind van de Eerste Wereldoorlog bekroond door het tijdschrift De Nieuwe Eeuw. Zoetmulder had zich in 1919 gestort in het werk van de RK Kiesvereeniging in Oisterwijk, maar kwam spoedig in aanvaring met de geestelijkheid. De katholiek Zoetmulder was namelijk al vanaf 1916 president van de niet-katholieke muziekvereniging Asterius en dat was kapelaan J. Litjens, die na kapelaan A. Huijbers de belangen van de katholieke muziekvereniging De Kunstkring behartigde, niet ontgaan. Op 22 juni 1921 zond Zoetmulder een brief naar de bisschop. Hij beklaagde zich bij mgr. A. Diepen over de leugens die Litjens in het dorp over hem zou rondstrooien. Zo had Litjens verteld dat Zoetmulder boeken schreef die zelfs de kapelaan niet mocht lezen en dat de kinderen van Zoetmulder niet naar een katholieke school gingen. Het ergste verwijt van Litjens betrof Zoetmulders lidmaatschap van Asterius dat "rood" en "een werktuig (…) van de protestanten" heette te zijn. Drie dagen later schreef Zoetmulder de bisschop opnieuw een brief. Daarin verweet hij Huijbers veel geld te hebben uitgetrokken voor een Poirtersmonument en Vondelvoorstellingen, terwijl de fraterschool verkeerde in een "ongelooflijken staat van achterlijkheid" en de drankbestrijding en de Katholieke Sociale Actie werden verwaarloosd. Pastoor J. van der Meijden en Litjens waarschuwden de bisschop dat Zoetmulder de NRC las en zich inliet met neutrale verenigingen zoals de VVV en de zwemclub. Vanaf oktober 1922 was Zoetmulder eveneens toegetreden tot de redactie van het door Emile Verviers uitgegeven blad Katholieke Staatkunde. Hij sprak zich daarin, samen met Verviers, het meest duidelijk uit voor het fascisme van Mussolini en tegen de parlementaire democratie. Op 1 juli 1922 verscheen het eerste nummer van Brabants Centrum. Redactie en administratie berustten bij de Centrale Uitgeverij Oisterwijk van de gebroeders Fons en Gust van den Boogaard. Maar de feitelijke redactie van het blad was in handen van Zoetmulder. Het blad verscheen in de periode 1922-1923 elke zaterdag. Het blad zou "in principieel katholieken geest" geredigeerd worden. Brabants Centrum was eigenlijk bedoeld voor Boxtel, Oisterwijk en omliggende gemeenten. Zoetmulder werd met ingang van 1 april 1923 de nieuwe directeur-hoofdredacteur van het Eindhovensch Dagblad. De eigenzinnigheid van Zoetmulder voorkwam ook in Eindhoven dat zijn dagblad de steun van de katholieke geestelijkheid kreeg. In 1924 liet hij in de Eindhovense Parklaan (villapark Tongelre) het witgepleisterde Huize De Zandhoek bouwen naar een ontwerp van de bekende architect B.J. Koldeweij. In de oorlog was hij in 1942 gijzelaar in Beekvliet (St. Michielsgestel). In maart 1953 neemt hij na dertig jaar afscheid van zijn krant. Bij zijn zilveren jubileum in 1948 wordt hem zijn portret, geschilderd door de Waalwijkse kunstschilder Theo van Delft, aangeboden. Zijn werken: Het gezin van Herman Leyter (1914, roman over de Schiedamse branderswereld), De verloving van Jaap Mennings (Amsterdam 1916), Geruïneerden (1917), Het lokkende leven (1918), Fata morgana (1919), In retraite (Amsterdam 1919, 2de druk, al eerder in 1912 verschenen in Elseviers geïllustreerd maandschrift), Mooi Oisterwijk (Oisterwijk 1922), Het boek en de malaise (Oisterwijk 1922) Langs den doolhof (Oisterwijk 1926), De greep van den tijd (Amsterdam 1929), Het klimmende pad (Oisterwijk 1930), De gemaskerde Venus (1933), De man van Karioth (Eindhoven, Het Poirtersfonds 1935), Als stad en land elkaar ontmoeten (1938), Gods uur (1945), Erik Reiner overwint zijn schaduw (1946), Storm over het Sticht (’s-Gravenhage 1957). In maart 1953 nam hij afscheid als hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad. Zoetmulder overleed te Eindhoven op 7 december 1972.

Literatuur: John van den Oetelaar, ‘”Wij houden ons bij zuiver zwart”. Jurriaan Zoetmulder en zijn Brabants Centrum’, in Th. Cuijpers e.a. (red.), Naar verluidt… Kerk en pers in Oisterwijk (Oisterwijk 1992) 59-66.