Het gedrukte woord in Noord-Brabantlezing 27 november 1992 Ad van den Oord Brabantse kranten in het begin van de negentiende eeuw met lokale of regionale titels waren de Bredasche Courant en de vanuit Den Bosch geleide De Noord-Brabander. In tegenstelling tot wat hun titels doen vermoeden, vinden we er nauwelijks regionaal of plaatselijk nieuws in terug. Naast de grote hoeveelheid buitenlandse berichtgeving geeft de drukker-uitgever vooral het nationale politieke nieuws weer. De regeringsgezinde Bredasche Courant had zodoende in Brabant weinig abonnees. De meeste van de naar schatting 300 abonnees woonden in Rotterdam en kregen hun abonnement betaald door de de minister van Justitie Van Maanen. De Noord-Brabander was anti-gouvernementeel en anti-protestants en ondervond steun bij de Brabantse geestelijkheid die de politieke ideologie van de krant 's zondags na de hoogmis voorlas in de cafés. In de periode van de verzuiling werden de regionale en lokale kranten een wapen in de politiek-godsdienstige strijd. De krant werd 'een papieren kansel' van clerus en politici. Het kamerlid J. van Nunen richtte in 1889 het nieuwsblad Het District Zevenbergen op omdat er in dat kiesdistrict nog geen krant van de katholieke partij was. Jos de la Court verloor in 1895 zijn positie als politiek commentator in De Noord-Brabander nadat hij bij de Tweede Kamer-verkiezingen aanhangers van Schaepman had aanbevolen; dit tegen de wens in van de meeste Brabantse statenleden die niets moesten hebben van Schaepmans toenadering tot de protestantse Anti-Revolutionairen. Het tot 1917 fungerende districtenstelsel bevorderde een dergelijke nationale partijpolitieke opstelling van de in naam regionale kranten. Na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869 ontstond een ware hausse van katholieke nieuwsbladen. Het Bossche Huisgezin, 'de pastoorskrant', kreeg het monopolie op publicaties van kerkberichten in het bisdom Den Bosch en de pastoors drongen in circulaires bij hun parochianen aan op abonnementen. Uitgever-drukkers wedijverden om de steun van de geestelijkheid. De directeur van de Provinciale Noordbrabantsche en 's-Hertogenbossche Courant verweet Het Huisgezin "commerciële geloofsprostitutie". In Den Bosch, Eindhoven en Tilburg streden telkens twee dagbladen om de felbegeerde steun van de geestelijkheid, waarbij de één zich al principiëler katholiek achtte dan de andere. De regionale pers was eerst en vooral een verlengstuk van de kansel, de sterke arm van de zielzorg. L. Rogier merkte op dat het ontstaan van katholieke bladen vaak was "vermooid tot ultramontaanse heldendaad" door "half-ontwikkelde Streber, die feitelijk slechts uit waren op "persoonlijk winstbejag". De uitgave van de krant was vaak verbonden met de belangen van de drukker. Wat aan regionaal en lokaal nieuws gebracht werd, was afhankelijk van het commerciële belang. Vaak informeerden de kranten hun lezers slechts over marktberichten en vertrektijden van postwagens en treinen. M.F. van Piere uit Eindhoven startte een nieuws- en advertentieblad omdat er in de omtrek van zes uren gaans geen gelegenheid was aankondigingen en advertenties te plaatsen. De toenemende behoefte van bedrijven om te adverteren, en de wens van de overheid om gegevens van de burgerlijke stand en distributiemaatregelen bekend te maken, waren rond de Eerste Wereldoorlog medeverantwoordelijk voor de groei van het aantal lokale en regionale nieuwsbladen. Momenteel bevinden we ons in een periode waarin het aantal regionale dagbladen flink inkrimpt. De katholieke identiteit verdween. In 1966 ook die van De Stem toen het onderschrift 'Voor God, koningin en vaderland' verviel. In West-Brabant werd het landelijke Algemeen Dagblad de op één na meest gelezen krant. De regionale kranten onderscheiden zich nauwelijks meer van elkaar. Concernafspraken voorkomen bovendien dat bijvoorbeeld een lezer uit Eindhoven in de kiosk De Stem kan kopen. In 1962 sloten De Gelderlander en het Brabants Dagblad een overeenkomst waarbij enkele duizenden abonnees eenvoudigweg werden 'geruild'. Alleen in West-Brabant is er nog sprake van concurrentie tussen Brabants Nieuwsblad, De Stem en de Provinciaalse Zeeuwse Courant. De regionale kranten houden er weliswaar een netwerk van honderden correspondenten op na, maar daarmee wordt nog geen regionaal nieuws gebracht. Het 'vernieuwde' Tilburgse Nieuwsblad introduceerde een regiokatern maar beperkte tegelijkertijd het aantal edities van vier tot drie. De regionale kranten stellen sociologische factoren zoals 'individualisering' en 'ontlezing' verantwoordelijk voor de huidige malaise. Zo daalde in Midden-Brabant tussen 1981 en 1991 het aantal huishoudens met een abonnement op een dagblad van 91.1% tot 73.4%. De Brabant Pers wil meer onderlinge samenwerking om te komen tot één 'regionale kwaliteitskrant'. Maar het achterliggende belang is vooral de consolidatie op de advertentiemarkt. Een hernieuwd onderzoek naar de noodzaak van fusie, gestart na acties bij Het Nieuwsblad, hanteerde de financiële grenzen die gesteld waren door de directie. De conclusie was daarom weinig verrassend: fusie was de beste weg voor voortbestaan. Maar ook het verzet tegen deze concentratietendensen lijkt niet gespeend van opportunisme. Sprak de hoofdredacteur van het Brabants Nieuwsblad enkele jaren geleden nog de aandoenlijke woorden "Ik wil alleen wereldberoemd zijn in West-Brabant", nu is deze man hoofdredacteur van het landelijke ANP. De houding van de geestelijkheid was tot ver in de negentiende eeuw eenduidig negatief ten opzichte van het gedrukte woord. De vicaris van het bisdom Breda Van Dongen wees er in 1810 al op dat het lezen van ongodsdienstige en goddeloze boeken het geloof en de kerkgang van de kudde zou aantasten. Het lezen van ongeoorloofde lectuur was een zondige handeling en werd bestraft met de hel. Vicaris en latere bisschop Van Hooijdonk riep de gelovigen op protestantse bijbellectuur te verbranden. Overhandigen aan de pastoor of biechtvader mocht overigens ook. Met name kerkvijandige kranten, fabelachtige vertelsels en romans moesten het ontgelden, slechts de catechismus was geoorloofd. Niet voor niets verzuchtte mgr. Broere, docent te Warmond, in een brief aan zijn leermeester de Luikse bisschop Van Bommel, dat het te wensen ware dat de katholieken meer 'schrijfziek' dan 'bouwziek' zouden zijn. Katholieke boekhandelaren konden in de vorige eeuw met boeken alleen de kost niet verdienen. De zes Tilburgse boekhandelaren verkochten rond 1870 daarom ook bidprentjes, rozenkransen, heiligenbeeldjes, wierook, Bossche koek en andere distinctie verschaffende artikelen. Romans waren van de verkoop praktisch uitgesloten. Met de toename van de leesvaardigheid van de Brabander ging de kerk de 'zegen' van het 'goede' boek en de 'vloek' van de 'slechte' lectuur onderscheiden. Vanaf 1918 verbood de Boekenwet complete categorieën boeken en bestond er een lijst van met name genoemde lectuur (de zogenaamde Index). De bisschoppen hadden verbodsbevoegdheid voor het eigen diocees. De boekhandelaren waren daardoor al zeer beperkt in hun aanbod, maar tot overmaat van ramp ondervonden zij bij de wel toegestane verkoop forse concurrentie van kloosters en kosters. Terwijl op het in 1922 gehouden perscongres van de Katholiekendag de bloei van de katholieke dagbladpers aan de orde kwam, moest geconstateerd worden dat de boekverkoop stagneerde. Met de katholieke bibliotheekjes was het niet veel beter gesteld. De patronaatsbibliotheken werden gedreven door een onderwijzer, de vrouw van de dokter of de jongste kapelaan met hulp van vrijwilligers uit de jeugdbeweging. Er waren diverse categorieën boeken, maar uit de categorie 'streng voorbehouden lectuur' durfde bijna niemand een boek te kiezen. De RK Openbare Leeszalen en Bibliotheken in de grote steden ontstonden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze ondervonden vaak meer steun van katholieke industriëlen dan van de lokale geestelijkheid. Nadruk werd gelegd op het ontwikkelingskarakter van het bibliotheekwezen. Ontspanningsliteratuur werd tot een minimum beperkt. Literatuur waarin zelfmoord, seksuele omgang of anti-clericalisme voorkwam, was exclusief voorbehouden aan een zeer select lezerspubliek. Slechts via de handtas van de bibliothecaresse en via de censor was de sleutel die toegang bood tot dergelijke boeken te krijgen. In de bibliotheken waren voornamelijk mannen te vinden. In een apart dameszaaltje konden de schaarse vrouwen "zonder last van cigaren- of cigarettenrook of andere lasten, van het gebodene genieten". Volgens het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut lag in de jaren vijftig het aantal bibliotheekuitleningen en het boekenbezit in Brabant lager dan voor geheel Nederland. In 1965 bedroeg het percentage bibliotheeklezers in Eindhoven 8.9%, in Breda 7.6% en in Tilburg nog slechts 4.5%. De ontzuiling en de nieuwe bibliotheekwet van 1975 - met gratis abonnementen voor personen beneden de achttien jaar - verhoogden deze percentages aanzienlijk, waardoor Brabant zijn achterstand wegwerkte. Betekende het minder frequent bezoek aan boekhandel en bibliotheek in het 'rijke roomse Brabant' echter dat er in deze provincie ook minder gelezen werd? De Brabantse volkscultuur was in de negentiende eeuw nog sterk oraal van karakter, waarbij gedichten, straatliederen en charivari's een onmiskenbaar politiek karakter konden hebben. Het lezen werd op het platteland mede bepaald door het seizoen. De boeken uit de boekhandel of de bibliotheek hadden iets plechtstatigs. Zij moesten nuttig zijn, gericht op economisch of bovenaards gewin en mochten vooral niet dienen als vermaak. Het katholieke dagblad Het Huisgezin was in 1869 gestart "om in den boezem van het huisgezin de slechte pers te bestrijden". Via huis-aan-huis colportage kwam die 'slechte' lectuur daar terecht. In 1875 beweerde een scribent van de Meierijsche Courant "dat ons tegenwoordig geslacht in veel opzichten lager staat dan vroegere geslachten, vooral omdat men nu zoveel leest". Sensatielectuur, zoals over de moord op de Tilburgse Marietje Kessels in een kerkgebouw, deden het goed. Berucht, veelbesproken en telkens weer opgehaald werd het verhaal over 'Maria Monk, de zwarte non, verhaal van haar lijden en ontmaskering, uitspattingen en misdaden van het kloosterleven ...'. De oproepen vanaf de kansel aan arbeiders om dergelijke lectuur te weren waren aan dovemansoren gericht. Uit een onderzoek uit 1930 onder Bredase fabrieksmeisjes bleek dat 'Maria Monk' nog immer populair was. Katholieken werden de leesboeken van de Fraters van Tilburg of Malmberg voorgehouden, daarna een abonnement op een katholieke krant of desnoods de Katholieke Illustratie. Opvallend was dat nota bene bij de opening van de Tilburgse bibliotheek in 1913 pater Borromaeus de Greeve zijn rede goeddeels besteedde aan wat hij noemde "het gevaar der oogen" (pornografie, socialistische bladen, straatromans, Couperus, Multatuli, Voltaire, Rousseau en Zola). De aansporingen hadden niet het gewenste reslutaat. In de jaren twintig van deze eeuw hadden De Telegraaf en De Courant in Brabant vele duizenden abonnees. Het Nieuws van den Dag beschikte er reeds in 1885 over veel meer abonnees dan in alle andere plattelandsprovincies. Terwijl in bijna elk Tilburgs café en hotel de NRC ter inzage lag, voerden katholieke notabelen een verwoed gevecht over de wenselijkheid de NRC op de leestafel van de sociëteit te leggen. De 'gewone' man als potentiële lezer werd door de burgerij nog geminacht. Zo hield het Oisterwijkse departement van het Nut, ondanks een tekort aan boeken, de komst van een rijdende bibliotheek uit Amsterdam in 1919 af omdat "de Brabantsche bevolking niet van de zindelijkste is en de boeken van Uwe R.B. (rijdende bibliotheek) wel eens minder smakelijk zouden terugkomen, dan U en wij wenschten". Een naoorlogs CBS-onderzoek (1955-1956) wees uit dat katholieken minder lazen en meer tijd besteedden aan sporten en uitgaan. Al in 1949 was uit onderzoek in de gemeente Steenbergen gebleken dat arbeiders nog wel een regionale of landelijke krant wilden inzien, maar 60% besteedde daarbij uitsluitend aandacht aan het sportnieuws en de plaatselijke nieuwtjes. De geïllustreerde Panorama was populair evenals de bij winkelboekerijen geleende romannetjes. Slechts de voormannen van de katholieke arbeidersbeweging lazen Timmermans, Koenen en Coolen. Maar liefst 24.7% van de Brabanders bezat geen enkel boek (Nederland: 17%). Er werd blijkbaar wel door de Brabander gelezen maar niet datgene wat de onderzoeker wenste te registreren. Nog altijd wordt er over 'goede' en 'slechte' lectuur gesproken, minder door de geestelijkheid maar meer door de wetenschappelijk onderzoeker en de journalist. Minachtend behandelen de 'regionale kwaliteitskranten' nota bene hun eigen huis-aan-huis bladen, waarin zij de commercieel aantrekkelijke 06-sexadvertenties hebben weggestopt. Voor veel mensen vormen dergelijke huis-aan-huis bladen een goedkope mogelijkheid om zonder dagblad aan informatie te komen wat betreft reclame-aanbiedingen, agenda's en plaatselijke politiek. Het Sociaal Cultureel Planbureau onderzoekt al jaren met de nodige zorg het 'ontlezingsproces' ten gevolge van het toenemende TV-kijken. Maar in de Planbureau-publicaties wordt tegelijkertijd geconstateerd dat vooral ouderen huis-aan-huis bladen sinds 1975 intensiever gebruiken. Net als de vroegere volksromannetjes moeten de huis-aan-huis bladen daarom serieuzer benaderd worden. Anders kunnen we straks wederom alleen een beeld geven van wat de Brabantse elite las. En zelfs dat laatste is twijfelachtig. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft namelijk vastgesteld dat men tegenwoordig weliswaar meer boeken leent, maar dat van het geleende aanzienlijk minder gelezen wordt. Wordt het ten toon spreiden van het 'goede' boek wederom een distinctie verschaffende bezigheid? Dan hebben uitgeverijen die boeken in kunstlederen band met opdruk voor de salontafel produceren, een gouden toekomst voor zich. |