De onverzadigbare behoefte aan oorlogsheldenInleiding door Ad van den Oord bij 'De verbeelding van de Tweede Wereldoorlog' (De NWE Vorst en Stadsmuseum Tilburg) in De Nieuwe Vorst Tilburg, 3 mei 2014 Op 4 juni 2010 beschrijft de dochter van Mamed Mamedov in het Brabants Dagblad de lijdensweg van haar vader in de oorlogsjaren. Mamedov was in 1941 als achttienjarige Azerbeidzjaan opgeroepen om te dienen voor het Rode Leger, was door de Duitsers krijgsgevangene gemaakt, werd in Oisterwijk tewerkgesteld, maar wist aldus de dochter te ontsnappen en sloot zich aan bij het gewapend verzet. De ambassadeur van Azerbeidzjan is meteen enthousiast en stelt middelen beschikbaar voor een kunstwerk, een boek en een documentaire over Mamedov. Het gemeentebestuur van Oisterwijk besluit een park in de verzetswijk in aanbouw te noemen naar Mamedov. De ambassade maakt van Mamedov al snel een nationale verzetsheld. Zijn dochter houdt het erop dat hij vooral een voorbeeld was voor inburgeraars. ‘Hij wilde écht een Nederlander zijn’ liet ze de journalist optekenen. Het artikel in het Brabants Dagblad werd vergezeld van een foto van Mamedov, volgens de dochter is hij daarop afgebeeld in een Nederlands militair uniform, dat de krijgsgevangenen moesten dragen. Deze foto versterkt de suggestie dat Mamedov een echte Nederlander wilde zijn en was, kortom zoals het Brabants Dagblad hem ging omschrijven: een ‘knuffelrus’. Echter één historische blik op de foto is voldoende om te zien dat het hier niet om een Nederlands militair uniform gaat maar om een Wehrmachtuniform compleet met koppelriem en daaraan bevestigd een Duitse K98 bajonet. Nu waren de Duitsers misschien rond Dolle Dinsdag (september 1944) een beetje de weg kwijt, ook in Oisterwijk, maar krijgsgevangenen bewapenen met geweer en bajonet gaat wel wat ver. De historische werkelijkheid bleek een stuk complexer dan het verhaal van de dochter in de krant. De Azerbeidzjanen waren samen met duizenden Armeniërs, Georgiërs, Wit-Russen, Turkestanen, Wolga-Tartaren, Noord-Kaukasiërs en Russen na hun krijgsgevangenschap ingezet ter versterking van de Wehrmacht aan het Westfront. Dit geschiedde op vrijwillige basis, maar dan wel vrijwillig tussen aanhalingstekens. Voor een deel van deze zogenaamde ‘Osttruppen’ zal bij de aanmelding voor de Wehrmacht anticommunisme een rol gespeeld hebben en afkeer van Moskou, maar de overgrote meerderheid koos simpelweg voor een kans op overleven. Immers een verblijf in een Duits Stalag, de kampen voor Russische krijgsgevangenen, betekende een bijna zekere dood. De krijgsgevangenen kregen onvoldoende voedsel en stierven met miljoenen de hongersdood. Ingezet worden aan het Westfront leek een betere optie. Dat kun je moeilijk een krijgsgevangen soldaat kwalijk nemen. Iets anders is het om van die soldaat bijna zeventig jaar na de oorlog een verzetsheld te maken. Mamedov versjouwde in 1944 in Oisterwijk munitie van de opslagplaats in de bossen naar het station, ook werd hij ingezet om het Duitse munitiecomplex te bewaken. Dat deze Azerbeidzjanen door het Oisterwijkse verzet bewapend zouden zijn, is onjuist. Toen de geallieerde bombardementen toenamen en de Duitsers op Dolle Dinsdag vluchtten hebben deze Azerbeidzjanen omgekeerd wel hun Duitse wapens aan het verzet aangeboden, maar het verzet is daar niet op ingegaan. Ondanks de historisch overtuigende feiten wilde de ambassade van Azerbeidzjan haar nationale verzetsheld niet kwijt. Een Oisterwijkse kunstenares was al benaderd voor het monument, een film over Mamedov met als titel ‘Pride of the Dutch’ was reeds in de maak. Het gemeentebestuur van Oisterwijk stond voor een dilemma: het collegebesluit voor een parknaam in de verzetswijk was reeds gepasseerd, deze naam stond al op Google-maps. Toch zou onder druk van lokale historici het collegebesluit uiteindelijk teruggeschroefd worden. Ter compensatie aan de familie en de ambassade werd in de straat waar Mamedov opgroeide, en inderdaad een goed geïntegreerde burger werd, een pad naar hem vernoemd en het monument geplaatst. De naam van het park ging vervolgens naar een verzetsman, een pilotenhelper die na de oorlog als vermist was opgegeven, maar die bleek te zijn omgekomen in het Duitse concentratiekamp Sandbostel. Het verhaal over Mamed Mamedov toont aan dat herdenken, ook het herdenken van niet-Nederlanders, nog altijd gevangen zit in een lokaal-nationaal perspectief. De dochter wilde toch vooral benadrukken dat haar vader bij de Oisterwijkse gemeenschap had behoord. Opvallend is dat de lokale herdenkingen in Oisterwijk, en het zal in de rest van Brabant niet anders zijn geweest, de eerste jaren na de oorlog bepaald werden door de parochiële grenzen. De doden werden op 4 mei 1946 herdacht in de eigen parochiekerk en vervolgens op het parochiekerkhof. Slachtoffers die daar niet lagen zoals bijvoorbeeld socialistische verzetsstrijders en Joodse Holocaustslachtoffers werden dus in die beginjaren als bijna vanzelfsprekend niet officieel herdacht. Er ontstond tussen het voormalig verzet en het gemeentebestuur nog wel discussie of katholieke Joden niet herdacht moesten worden. Immers die behoorden formeel toch ook tot de parochie, aldus het voormalig verzet. Maar zelfs zij kwamen niet op het lijstje. Pas in 1998 zouden de Oisterwijkse Holocaustslachtoffers met naam op het lokale monument voor oorlogsslachtoffers geplaatst worden. Aandacht voor allochtonen en de oorlog kwam pas in deze eeuw op gang toen in 2003 en 2006 Marokkaanse jongens voetbalden met kransen die op 4 mei tijdens de Dodenherdenking waren gelegd in Amsterdamse deelgemeenten. Van het NIOD en Forum, de organisatie in Nederland voor een multiculturele samenleving, kreeg ik de opdracht om in beeld te brengen welke bijdrage Marokko, Turkije, Suriname en de Antillen tijdens de oorlog hadden geleverd. Dat bleek niet gering: Marokkaanse soldaten verdedigden in mei 1940 Zuid-Nederland, België en Frankrijk en leverden een belangrijke rol aan de bevrijding van Italië, Frankrijk en Duitsland. De invasie van de Amerikanen in Noord-Afrika draaide geheel op olie uit de Antillen. Suriname voorzag de geallieerden van bauxiet, waaruit aluminium voor gevechtsvliegtuigen geproduceerd werd. Turkije en het Marokkaanse Casablanca waren toegangspoorten voor Joden die naar respectievelijk Palestina en Amerika wilden vluchten. En daar kwam nog bij dat de Tweede Wereldoorlog het kolonialisme een forse klap toebracht. De Tweede Wereldoorlog bleek niet alleen in naam maar ook in werkelijkheid wereldgeschiedenis. Maar in de publiciteit rond het boek kwam niet het belang van die landen voor het verloop van de wereldgeschiedenis aan de orde, maar toch weer het lokale en nationale perspectief. Het leek erop alsof allochtonen pas goede Nederlanders waren, als hun ouders of grootouders in de oorlog in Nederland ‘goed’ waren geweest. Met de Antilliaanse verzetsjongen Boy Ecury en met de gesneuvelde Surinaamse Prinses Irenebrigade-militair Leo Alvares kreeg Tilburg zo twee multiculturele oorlogshelden. De begraafplaats in het Zeeuwse Kapelle werd een bedevaartsoord voor Marokkanen op 4 mei. Onder de titel ‘Marokkanen in de Zeeuwse klei’ greep de verbeelding de macht: Marokkanen zouden een belangrijk deel van Zeeland bevrijd hebben van de fascistische bezetter. Het leek er soms wel op of die soldaten een tegenwicht moesten bieden tegen Wilders en de negatieve publiciteit over Marokkaanse jongeren. In het Zeeuwse Kapelle liggen inderdaad 24 gesneuvelde Noord-Afrikaanse militairen begraven. Maar 17 daarvan zijn tussen juni en augustus 1940 aangespoeld vanuit het Kanaal nadat zij als soldaten in het Franse leger met vele tienduizenden van Duinkerken naar Dover overgezet werden, maar met man en muis vergingen. Echter bij de bevrijding van Zeeland was geen Marokkaanse militair betrokken. Moet de verbeelding van de oorlog niet losgemaakt worden van een eng lokaal of nationaal perspectief? Hebben we inderdaad zoals Marjan Schwegman, directeur van het NIOD, het stelde weer verzetshelden nodig om het lokale en nationale gemeenschapsdenken te versterken in een tijd van mondialisering en individualisering? Volgens Schwegman is een verzetsheld iemand die symbool kan staan voor de groep en zijn normen en waarden, van de Soldaat van Oranje tot Hannie Schaft. Ik kan me voorstellen dat dit argument een rol speelt als het gaat om de vraag wie herdenken we eigenlijk op 4 mei? Op 4 mei herdenken we immers zeker de mannen en vrouwen die niet voor tirannen zwichtten en dus het licht brandend hielden. Maar als het gaat over de mondiale geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog en de verbeelding daarvan, moeten alle tinten grijs, zwart en wit aandacht krijgen en geldt wat mij betreft No more heroes any more. |