Van 'Le bon suavage' tot 'de boerensoldaat'

lezing NIOD, 3 november 2004

Ad van den Oord

Herinneringen van, maar vooral aan Marokkaanse soldaten tijdens WO II zijn in de loop der tijd veranderd en vervormd als gevolg van een veranderende politieke context. Ik onderscheid daarom vier verschillende typen Marokkaanse soldaten in de herinneringsliteratuur:

1.Voortkomend uit het Franse kolonialisme: Le bon sauvage, de nobele wilde, de loyale huursoldaat

2.Verband houdend met een onafhankelijk Marokko: Le maquisard, de soldaat als verzetsstrijder, loyaal aan de Marokkaanse koning en overheid

3.Als gevolg van het minderhedendebat in West-Europa: De ingeburgerde soldaat die vocht voor vrijheid en onafhankelijkheid

4.Op basis van recent wetenschappelijk onderzoek naar de herinneringen van Marokkaanse soldaten zelf: De boerensoldaat, een soldaat die geen object is van het Franse kolonialisme, Marokkaanse koningshuis of West-Europese beschaving, maar een subject, die zijn identiteit en rationeel handelen als Marokkaanse boer benadrukt

Le bon sauvage

Een huursoldaat die vocht voor geld en goederen, maar waarin in de herinnering de nadruk gelegd wordt op de vrijwillige aanmelding voor het Franse leger.

•Loyaliteit aan het koloniale bestuur is het kernbegrip in de herinneringen. De soldaten vochten immers ook 34 jaar in koloniale oorlogen in Marokko, Noord-Afrika en Indochina en maar 9 jaar in twee wereldoorlogen.

•Geheel in overeenstemming met het koloniale discours worden in die herinneringsliteratuur de verhalen niet verteld door de soldaten zelf maar door hun Franse officieren.

•Soldaten zelf blijven anonieme strijders, krijgen geen namen, maar worden allen betiteld als ‘Moha’, een algemene benaming die op alle soldaten van toepassing was. Ook de naam van de Goums is, afgeleid uit het Arabisch, een koloniale order en betekent zoveel als ‘sta op’, voor het koloniale Franse Rijk uiteraard.

•Naast de herinneringsliteratuur van Franse officieren schetsten in Frankrijk ook romanciers een beeld van de Marokkaanse soldaat: hij is daarin een ongekend dappere, berensterke en exotisch geklede strijder, die in staat was om onder extreme weersomstandigheden in het winterse Italiaanse berglandschap man tot man gevechten te leveren, hij vreesde de dood niet en begaf zich als een ‘wild beest’ over het terrein. Dit laatste is geen citaat uit een vergeeld boekje maar uit de officiële Franse geschiedschrijving over de Goums uit 1989.

•De term ‘wilde Afrikanen’ werd in de oorlog ook al gebezigd door paus Pius XII, hij had daarbij niet zozeer de vechtcapaciteiten op het oog maar verwoordde daarmee de angsten van menig Italiaans burger die een beeld voor ogen had van oren afsnijdende en verkrachtende Marocchini.

•Het verhaal van de afgesneden oren ontstond al tijdens de geallieerde veldtocht in Tunesië en zal vooral ook voor propagandadoeleinden richting Duitse soldaten bedoeld zijn geweest. Rick Atkinson concludeert in zijn in 2003 verschenen An army at dawn. The war in North Africa dat de gevonden zakken vol oren bij nader inzien geroofde gedroogde vijgen bleken. Want plunderen deden de Goums wel degelijk.

•En ook de verkrachtingen zijn geen romantische verzinsels van Alberto Moravia in Twee Vrouwen en de gelijknamige speelfilm. In het koloniale leger werden vrouwen als oorlogsbuit gezien. In een artikel in The Historian uit 2002 tonen de Amerikaanse historici Weisbord en Honhart aan dat archiefbronnen van het Amerikaanse leger de verkrachtingen in Italië bevestigen, het Franse leger deed aanvankelijk de beschuldigingen af als Duitse propaganda bedoeld om het Franse leger (hét boegbeeld van het Franse kolonialisme) in diskrediet te brengen. Na kritiek van de paus werd er toch ingegrepen (beschuldigde Goums werden ophangen of gefusilleerd), waarna de katholieke Italiaanse kranten stelden dat de excessen begaan door Noord-Afrikanen de glorie van het Franse leger geen afbreuk hadden gedaan.

De Marokkaanse soldaat was in de koloniale herinnering dus een wilde maar bovenal een onderdanige strijder, die vrijwillig dienst nam in het Franse leger. Op die vrijwillige dienstneming werd in de herinnering de nadruk gelegd omdat dit het verhaal ondersteunde van het Franse leger dat beschaving en vooruitgang in Marokko bracht. Het succes van dit koloniale instituut stond voor de Franse legerofficieren symbool voor betrokkenheid en wederzijds respect tussen kolonisator en gekoloniseerde.

De maquisard

Een beeld van een voor de onafhankelijkheid van Marokko strijdende soldaat, een beeld dat uiteraard vooral na 1956 vanuit de officiële Marokkaanse geschiedschrijving gevormd is

•Maar ook in herinneringen: zo kennen we in Nederland via lezingen van Mohamed Achahboun en internet het verhaal van de Marokkaanse sergeant Ben Daoud die ook nog in Zeeland heeft gevochten. In zijn herinnering was de belangrijkste reden om dienst te nemen in het Franse leger het bespoedigen van de onafhankelijkheid van Marokko.

•De oproep van de Marokkaanse sultan van 3 september 1939 om in het Franse leger te gaan dienen werd later vooral uitgelegd als eerste stap op weg naar de onafhankelijkheid. Een mythe kwam erbij namelijk dat de in 1940 krijgsgevangen genomen Marokkanen massaal in Frankrijk deelnamen aan het verzet en pas na de bevrijding in 1945 naar Marokko konden terugkeren. Inderdaad sloten sommige Marokkanen zich aan bij de Franse ondergrondse. Maar de overgrote meerderheid keerde in 1941 al naar Noord-Afrika terug en werd onderdeel van het 19de legerkorps van het Vichy-regime, om het jaar daarop met Vichy tegen een Amerikaanse invasie te vechten en later met de Fransen na de oorlog in Marokko, Vietnam en Algerije tegen de onafhankelijkheidsstrijders.

•Het Koninklijke leger, het symbool na 1956 voor een onafhankelijk Marokko, bestond voor meer dan viervijfde deel uit soldaten die eerst de kolonisator Frankrijk of Spanje gediend hadden.

Er was voor de Marokkaanse bestuurders na 1956 dus wel een probleem als het ging om herinneringen van Marokkaanse soldaten. Musea over de oudstrijders zijn zeldzaam. De koloniale soldaten moesten óf doodgezwegen worden, dat gebeurde ook, óf hun verzetsimago moest samen met dat van de Marokkaanse koning flink opgepoetst worden, én dat gebeurde dus ook.

De ingeburgerde soldaat

In het minderhedendebat wordt de wenselijkheid van Europese inburgering van Marokkanen beklemtoond als gevolg van uiteenlopende gebeurtenissen zoals de immigratiediscussie rondom Fort-Europa, 9/11, Pim Fortuyn, incidenten rondom de dodenherdenking 2003. Achahboun daarover in Trouw, 2 mei 2003: ‘Het is heel belangrijk voor Marokkanen in Nederland dat ze weten dat ook hier een deel van hun geschiedenis ligt, dat ze wortels in Nederland hebben, dat ze ook tegen de Duitsers hebben gevochten. Zelfs in de Tachtigjarige Oorlog waren de Nederlanders en Marokkanen bondgenoten tegen de Spanjaarden. Wij zijn geen vreemden voor elkaar, zo blijkt uit de geschiedenis’

•19 Islamitische graven op de Franse oorlogsbegraafplaats in het Zeeuwse Kapelle-Biezelinge uit de meidagen 1940 vormen daarvan het bewijs

•‘lieu de memoire’ voor Nederlandse politici die het hebben over integratie en inburgering van Marokkanen in onze nationale culturele tradities, in dit geval de nationale dodenherdenking

•‘lieu de memoire’ voor Marokkaanse migrantenorganisaties en hun zaakwaarnemers als het gaat om het beklemtonen van een gedeeld verleden tussen autochtonen en allochtonen

•‘lieu de memoire’ voor de trots van de huidige generatie Marokkaanse migranten (trots op hun voorouders, die immers voor ons Europeanen gevochten hebben in de Tweede Wereldoorlog)

•Typerend is het verhaal van sergeant Ben Daoud die met zijn eenheid in mei 1940 in onderbroek vlucht richting Westerschelde, waar ze gastvrij door een Nederlander drie dagen in zijn woning worden opgevangen om daarna verder richting Frankrijk te vluchten. In één van die verhalen zijn de krijgsgevangen Marokkaanse militairen zelfs getransformeerd tot verzetsstrijders in een land waar volgens de herinnering na de oorlog bijna iedereen in het verzet zat.

•Beeld van een gastvrij Nederland doemt op, van een multiculturele samenleving in mei 1940 in de Zeeuwse klei. Nu waren er ontegenzeggelijk vriendschappelijke betrekkingen tussen Zeeuwse meisjes en Marokkanen (de Zeeuwse jongens moesten tenslotte naar de arbeidsinzet of onderduiken) maar er was ook een volstrekte taal- en cultuurbarrière (ook aan Zeeuwse zijde: de ‘pikzwarte neger’ waar de meiden en masse voor vielen -en waarvan het nog maar de vraag is of hij gezien zijn pikzwarte huidskleur ook Marokkaan was- groette met ‘bye-bye’; de Zeeuwse meisjes dachten dat dat zijn naam was. Ook wasten velen voor alle zekerheid toch maar de handen nadat ze de krijgsgevangenen de hand hadden gedrukt.

•Uit wetenschappelijk onderzoek is niet eens bekend hoeveel Marokkanen er eigenlijk in Zeeland gevochten hebben. Er streed inderdaad een Franse koloniale eenheid bij Kapelle-Biezelinge. Dat kunnen Marokkanen geweest zijn, maar evengoed Algerijnen, Tunesiërs of Senegalezen.

•Wie liggen er in Kapelle begraven? De Fransen die in Zeeland sneuvelden zijn merendeels na 1945 in Frankrijk herbegraven; in Kapelle liggen nu vooral slachtoffers uit Duinkerken (die aanspoelden op de Nederlandse kust). Kortom, de historicus moet er rekening mee houden dat een substantieel deel van de Zeeuwse lieu de memoire bestaat uit soldaten die wellicht nooit in levende lijve in Nederland geweest zijn.

•Marokkaanse krijgsgevangenen in Zeeland worden in de mondelinge geschiedenis direct gekoppeld aan de meidagen van 1940. Maar in de bekende historische documenten over die krijgsgevangenen wordt slechts gerept over de periode 1942-1944. Dus ook tussen de mei-1940-gevechten in Zeeland en de krijgsgevangen Marokkanen bestaat wellicht geen verband. Die krijgsgevangenen kwamen mogelijk uit Noord-Afrika en werden ingezet voor de Atlantikwall.

•Blijft staan de onomstreden bijdrage van Marokkaanse soldaten aan de bevrijding van grote delen van Europa. Maar ook daar kan het fout gaan als ineens geroepen wordt dat het om de voorouders van huidige migrantenscholieren gaat. Hun voorouders uit Spaans noordelijk Marokko vochten wel en ook massaal (44.000 manschappen), maar wel in Spanje, voor Franco en zijn fascisme en ze werden overgebracht naar het Spaanse vasteland met door Hitler geleverde vliegtuigen.

De Marokkaanse bijdrage aan de bevrijding van Europa is belangrijk geweest, en kan ook voor Marokkanen in Nederland van belang zijn als het gaat om een collectieve herinnering met Europeanen aan WO II, maar dan moeten we wel onder ogen zien dat het koloniale soldaten waren, ‘soldiers without citizenship’, die niet primair bezig waren met de vrijheid of onafhankelijkheid van Europa.

Is dan het koloniale discours met al zijn racistische en onderdrukkende terminologie historisch toch het meest van toepassing op de Marokkaanse soldaat? De Marokkaanse onderzoeker Driss Maghraoui laat in zijn nog te verschijnen dissertatie ‘Soldiers without Citizenship: Collective Memory and the Culture of French Colonialism’ nog een vierde mogelijkheid zien:

De boerensoldaat

•Door middel van interviews met oud-soldaten toont hij aan dat zij niet zo vrijwillig in het Franse leger gingen, ze werden er door economische noodzaak toe gedwongen.

•Door de Franse kolonisatiepolitiek verloren vele Marokkaanse boeren en herders hun broodwinning. Franse wijnboeren, de fosfaatindustrie en de openbare werken legden beslag op akkers en weiden, terwijl de belastingen hoog bleven. Opstandige stammen werden door het Franse leger bestookt met moderne wapens, de mannen afgeslacht en het vee gestolen. De kolonisator bracht dus op het platteland geen beschaving en welvaart maar ellende en armoede.

•Ben Daoud noemt in zijn verhaal nog een reden waarom hij in dienst ging, maar die in het inburgeringsdiscours wat onderbelicht bleef. Hij kwam uit een gezin met acht kinderen. Zijn oudste broer was ziek en dus kon Ben Daoud via het leger mede voorzien in het onderhoud van het gezin.

•Een goumier vertelt dat de Fransen de helft van je ezels afnamen, dat de Marokkaanse boeren verplicht werden gesteld te werken met pikhouwelen en dat degenen die niet hard genoeg werkten midden in de winter in de koude rivier werden gegooid. Deze ‘onrechtvaardigheden’ zoals hij ze noemt waren voor hem aanleiding om zich te melden bij het Franse leger. Een andere soldaat vertelt hoe zijn dorp werd gebombardeerd door de Fransen, zijn vader liet daarbij het leven, om geld voor het gezin te hebben moest hij zich dus wel aanmelden bij het Franse leger. Een tirailleur verdiende eerst zijn geld met zwarthandel, hij werd door de Fransen opgepakt en de enige manier om aan bestraffing te ontkomen was dienst te nemen in het leger. Weer een ander verloor zijn baan en meldde zich aan.

•Is dit loyaliteit aan het Franse bestuur, zoals het koloniale discours het wil? Veel soldaten of hun familie hebben voor hun indiensttreding zich juist verzet tegen de koloniale overheerser. En ook daarna was de loyaliteit niet vanzelfsprekend. De Goums in Italië waren in de bergen wel dapper maar zonder bevelvoerder deserteerden ze als eersten. Toen de Fransen tussen 1948 en 1954 met hulp van Marokkaanse soldaten hun koloniën verdedigden in Zuidoost Azië namen in Vietnam zo’n 1000 Marokkaanse militairen de benen of gingen zelfs voor de vijand vechten. Nog veel meer schoten bij gevechten enkel in de lucht.

De Marokkaanse soldaat is dus niet eenduidig te typeren als collaborateur van het kolonialisme of als verzetsstrijder. Economische beweegredenen speelden een rol en ook een zeer beperkte keuzevrijheid, nadat je familie was uitgemoord en je vee meegenomen. Ook tussen de boerensoldaat en de Marokkaanse elite die naar onafhankelijkheid streefde, gaapte een kloof. Door de Marokkaanse soldaat van object tot subject in de geschiedenis te maken heeft Driss Maghraoui een eerste aanzet gegeven tot het vastleggen van herinneringen van de soldaten zelf. De tijd die nog resteert om meerdere van die herinneringen vast te leggen is kort.